ECLI:NL:HR:2018:2267

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
18/00977
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof ’s-Hertogenbosch inzake belastingaanslagen en boetebeschikkingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende, een Belgische entiteit, tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft de belastingaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2007, 2008 en 2009, alsook de daarbij opgelegde boetes en beschikkingen inzake heffingsrente. De uitspraak van het Gerechtshof was gedaan op 1 februari 2018 en betrof de hoger beroepen van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant.

Belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Gerechtshof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door vice-president G. de Groot als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken op 7 december 2018.

Uitspraak

7 december 2018
Nr. 18/00977
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z], België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 1 februari 2018, nrs. 15/00486, 15/00487 en 15/00488, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. AWB 14/2518, 14/2519 en14/2520) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2007, 2008 en 2009 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2018.