ECLI:NL:HR:2018:2256

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
17/04631
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de vraag of verwijderde zaken onderdeel uitmaakten van een registergoed na openbare verkoop

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een openbare verkoop van een registergoed. De eiser, die het registergoed had gekocht, stelde dat niet alles was geleverd wat was aangeboden, omdat de voormalige eigenaar enkele zaken had verwijderd. De vraag die centraal stond was of deze verwijderde zaken, in dit geval stelcon platen, onderdeel uitmaakten van het registergoed zoals dat was aangeboden tijdens de veiling. De Hoge Raad verwees naar eerdere jurisprudentie en oordeelde dat de overgang van risico van de verkoper naar de koper plaatsvond op het moment van gunning. De rechtbank had de vordering van de eiser afgewezen, en het hof had dit vonnis bekrachtigd. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de juiste maatstaf had toegepast en dat de klachten van de eiser niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verwierp het beroep en veroordeelde de eiser in de proceskosten.

Uitspraak

7 december 2018
Eerste Kamer
17/04631
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes,
t e g e n
1. RABOHYPOTHEEKBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. COÖPERATIEVE RABOBANK
DE LANGSTRAAT U.A.,
gevestigd te Waalwijk,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Banken.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/02/272386/HA ZA 13-858 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 januari 2014 en 30 april 2014;
b. de arresten in de zaak HD 200.153.164/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 juni 2016 en 11 juli 2017.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Banken hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot vernietiging van het eindarrest en verwijzing.
De advocaat van de Banken heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
( i) Op 6 juni 2013 hebben de Banken een openbare verkoop georganiseerd van een “woonhuis met (…) verhard voor- en achterterrein, kweekveld, containervelden (…)” (hierna: het registergoed).
(ii) De openbare verkoop werd gehouden omdat de Banken een opeisbare, door hypotheek gedekte, vordering hadden op de toenmalige eigenaar van het registergoed, en vond plaats door middel van een internetveiling. [eiser] heeft het registergoed op deze internetveiling gekocht.
(iii) Op de internetveiling waren van toepassing de Algemene Veilingvoorwaarden met internetbieden 2013 (hierna: de algemene voorwaarden). Art. 19 van die voorwaarden houdt onder meer in dat het registergoed voor risico is van de koper vanaf het moment dat de gunning hem is medegedeeld.
(iv) Het registergoed is op 7 juni 2013 aan [eiser] gegund.
( v) Ten tijde van de internetveiling was het registergoed nog niet door de toenmalige eigenaar verlaten.
(vi) Het registergoed is op 19 juli 2013 aan [eiser] geleverd.
3.2.1
In dit geding vordert [eiser], voor zover in cassatie van belang, veroordeling van de Banken tot betaling van € 119.425,25. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de toenmalige eigenaar direct na de veiling, op 6 juni 2013, en ook in de dagen erna, onder meer stelcon platen van het registergoed heeft verwijderd, en dat de Banken aansprakelijk zijn voor de als gevolg daarvan door [eiser] geleden schade. De rechtbank heeft de vordering afgewezen.
3.2.2
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft in zijn tussenarrest (rov. 4.12) vooropgesteld dat partijen het erover eens zijn dat voor de overgang van het risico van de verkoper op de koper het moment van de gunning bepalend is. Dit betekent volgens het hof dat de Banken ervoor hebben in te staan dat tussen het tijdstip van aanvang van de veiling en het tijdstip van de gunning het object ongewijzigd blijft in die zin dat hetgeen tot het object behoort, niet wordt verwijderd. Het hof heeft [eiser] toegelaten te bewijzen dat tussen 6 juni 2013, 13.30 uur, en 7 juni 2013, 16.05 uur, stelcon platen van het registergoed zijn verwijderd, terwijl deze bestanddeel daarvan waren.
3.2.3
In zijn eindarrest heeft het hof vastgesteld (rov. 7.4) dat de vordering van [eiser] uitsluitend betrekking heeft op de stelcon platen van het kweekveld en de containervelden, en geoordeeld (rov. 7.7) dat [eiser] er niet in is geslaagd te bewijzen dat de stelcon platen die op die velden lagen, bestanddeel uitmaakten van het registergoed. Het heeft daartoe, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 6 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7474, het volgende overwogen. Uit niets blijkt dat de stelcon platen specifiek zijn gemaakt voor het registergoed. De platen zijn dus in constructief opzicht niet specifiek op het registergoed afgestemd. Op door de Banken overgelegde foto’s zijn ook volgens [eiser] container- of kweekvelden te zien, terwijl zichtbaar is dat die velden niet zijn verhard met stelcon platen. Aldus kan niet in zijn algemeenheid worden gesteld dat stelcon platen volgens verkeersopvatting onderdeel uitmaken van container- of kweekvelden. Elke ondernemer kiest kennelijk zijn eigen ondergrond voor dergelijke velden. Voor de conclusie dat door het ontbreken van de stelcon platen de hoofdzaak onvoltooid is, is nodig dat vaststaat dat door de afwezigheid van de platen niet meer kan worden gezegd dat het registergoed mede omvatte een kweekveld en containervelden zoals vermeld in de objectgegevens. Die conclusie kan het hof niet trekken, gelet onder meer op de hiervoor genoemde foto’s en de getuigenverklaringen. (rov. 7.7)
3.3
De in de onderdelen I en II van het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4.1
Onderdeel III is gericht tegen het oordeel van het hof (rov. 7.7 van het eindarrest) dat de stelcon platen geen bestanddeel van het registergoed uitmaakten. Het onderdeel betoogt onder meer dat, anders dan het hof heeft overwogen, irrelevant is of de stelcon platen specifiek zijn gemaakt voor het registergoed. Wel relevant is dat al hetgeen volgens verkeersopvattingen een wezenlijk onderdeel van een zaak uitmaakt, bestanddeel van die zaak is, waarbij als nader criterium heeft te gelden of de zaak zonder het bestanddeel incompleet is. Volgens het onderdeel zijn containervelden alleen compleet als zij zijn verhard, en kan door de afwezigheid van de stelcon platen niet meer worden gezegd dat het registergoed mede een kweekveld en containervelden omvatte.
3.4.2
Bij de beoordeling van onderdeel III wordt het volgende vooropgesteld.
Op de voet van het bepaalde in art. 3:4 lid 1 BW is hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel uitmaakt van een zaak, bestanddeel van die zaak. Een aard- of nagelvaste verbinding is daarvoor niet vereist. Een aanwijzing dat een zaak volgens verkeersopvatting als onderdeel van een hoofdzaak heeft te gelden, kan gelegen zijn in de omstandigheid dat de twee zaken in constructief opzicht specifiek op elkaar zijn afgestemd, of in de omstandigheid dat de hoofdzaak, indien het bestanddeel zou ontbreken, als onvoltooid moet worden beschouwd in de zin dat de hoofdzaak dan niet geschikt is te beantwoorden aan haar bestemming. Of in een bepaald geval naar verkeersopvatting sprake is van een bestanddeel, moet echter in het licht van alle omstandigheden van het geval beoordeeld worden; voor zover dat oordeel berust op een waardering van die omstandigheden, is het feitelijk van aard en kan het in cassatie slechts in beperkte mate worden onderzocht. (HR 6 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7474, rov. 3.4)
3.4.3
Het hof heeft zijn oordeel dat de stelcon platen die op het kweekveld en de containervelden lagen, geen bestanddeel waren van het registergoed, gebaseerd op de omstandigheden (i) dat uit niets blijkt dat de stelcon platen specifiek zijn gemaakt voor het registergoed, en dat zij dus in constructief opzicht niet specifiek op het registergoed zijn afgestemd, en (ii) dat op door de Banken overgelegde foto’s ook volgens [eiser] container- of kweekvelden zijn te zien, terwijl zichtbaar is dat die velden niet zijn verhard met stelcon platen, zodat niet in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat stelcon platen volgens verkeersopvatting onderdeel uitmaken van container- of kweekvelden en evenmin dat door het ontbreken van de stelcon platen de hoofdzaak onvoltooid is. Het hof heeft aldus de juiste (hiervoor in 3.4.2 weergegeven) maatstaf toegepast. Het oordeel van het hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden onderzocht. Het oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. De hiervoor in 3.4.1 weergegeven klachten falen derhalve.
3.4.4
Onderdeel III klaagt verder dat het hof heeft miskend dat in de omschrijving van het registergoed (hiervoor weergegeven in 3.1 onder (i)) het woord “verhard” evident ook slaat op “kweekveld” en “containervelden”.
Deze klacht kan evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5
Onderdeel IV behoeft geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Banken begroot op € 6.575,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiser] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
7 december 2018.