ECLI:NL:HR:2018:2252

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
18/01692
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het Gerechtshof Den Haag inzake mishandeling en de toepassing van bewijsregels

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor mishandeling, waarbij hij op 12 februari 2017 in Rotterdam een persoon meermalen tegen het hoofd had geslagen. De Rechtbank had in haar vonnis volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, maar de verdachte had in hoger beroep verklaard dat hij onschuldig was. De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof het vonnis van de Rechtbank niet had mogen bevestigen zonder de in artikel 423.1 Sv bedoelde aanvulling van gronden. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte in hoger beroep vrijspraak had bepleit, wat betekent dat de Rechtbank niet enkel had mogen volstaan met een opgave van bewijsmiddelen. De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling van de zaak op het bestaande beroep.

Uitspraak

4 december 2018
Strafkamer
nr. S 18/01692
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 23 februari 2018, nummer 22/003907-17, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel strekt ten betoge dat het Hof het vonnis van de Rechtbank, waarin is volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv, niet had mogen bevestigen.
2.2.1.
De Rechtbank heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 12 februari 2017 te Rotterdam [betrokkene 1] heeft mishandeld door meermalen tegen het hoofd van voornoemde [betrokkene 1] te slaan."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte.
2.2.3.
Het Hof heeft het vonnis onder meer ten aanzien van de bewezenverklaring bevestigd.
2.2.4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De verdachte wordt in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
De verdachte geeft op ten onrechte te zijn veroordeeld.
(...)
De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
Ik ben onschuldig."
2.3.
Art. 359, derde lid, Sv, dat ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijk is, luidt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.4.
De Rechtbank heeft in het vonnis volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in de tweede volzin van art. 359, derde lid, Sv. Hetgeen de verdachte bij de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft aangevoerd, kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat hij vrijspraak heeft bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde. Uit de bewoordingen van de tweede volzin van art. 359, derde lid, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. Gelet op het voorgaande had het Hof het vonnis niet mogen bevestigen dan onder de in art. 423, eerste lid, Sv bedoelde aanvulling van gronden, te weten de in de eerste volzin van art. 359, derde lid, Sv bedoelde weergave van de inhoud van de bewijsmiddelen met betrekking tot het tenlastegelegde.
2.5.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 december 2018.