ECLI:NL:HR:2018:2246

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
17/02206
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek getuigenverhoor in strafzaak wegens onvoldoende onderbouwing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van diefstal van koper door middel van verbreking, zoals vastgelegd in artikel 311.1 van het Wetboek van Strafrecht. Tijdens het hoger beroep heeft de verdediging verzocht om medeverdachten als getuigen te horen. Dit verzoek werd door het Hof afgewezen op basis van het noodzaakcriterium, omdat het verzoek onvoldoende was onderbouwd. De verdediging had enkel een globale verwijzing naar eerdere verhoren gemaakt zonder de inhoud en het verloop van deze verhoren in detail te bespreken.

De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak relevante overwegingen uit eerdere arresten over de rechterlijke motiveringsplicht bij afwijzing van getuigenverzoeken. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof het verzoek tot het horen van getuigen terecht heeft afgewezen, omdat de verdediging niet voldoende argumenten had aangedragen om de noodzaak van het horen van de getuigen aan te tonen. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk is en toereikend gemotiveerd is, en verwerpt het beroep in cassatie.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van verzoeken tot het horen van getuigen in strafzaken, en dat de rechter bij de beoordeling van dergelijke verzoeken rekening moet houden met de specifieke omstandigheden van het geval.

Uitspraak

4 december 2018
Strafkamer
nr. S 17/02206
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 20 april 2017, nummer 21/002259-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de afwijzing door het Hof van het door de verdediging gedane verzoek [betrokkene 2] en [betrokkene 1] als getuige te horen, onbegrijpelijk dan wel ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op enig tijdstip in de periode van 12 juni 2014 tot en met 13 juni 2014 te Harlingen tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een omheind terrein aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een hoeveelheid koper toebehorende aan [A], waarbij verdachte en zijn mededaders het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte, op ambtseed opgemaakt op 14 juni 2014 door [verbalisant 1], hoofdagent van de politie eenheid Noord Nederland opgenomen in de pagina's 48 en 49 van een dossier van de politie eenheid Noord Nederland (...), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 3]:
Op 13 juni 2014 kwam ik aan bij het bedrijf [A] aan de [a-straat 1] te Harlingen. Ik heb een ronde over het bedrijfsterrein gemaakt en ik zag dat er 45 koperen kabels en 4 koperen plaatjes uit kasten verwijderd en weggenomen waren.
Op 11 juni 2014 is de eigenaar van het terrein nog op het terrein geweest. Alles was toen nog in orde en onaangetast.
2. Een proces-verbaal relaas, op ambtsbelofte opgemaakt op 14 augustus 2014 door [verbalisant 2], brigadier van de politie eenheid Noord Nederland, opgenomen in de pagina's 8 t/m 10 van het hierboven onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relaas van de verbalisant:
Op 15 juni 2014 werden aangehouden [betrokkene 2], [verdachte] en [betrokkene 1].
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, op ambtsbelofte opgemaakt op 15 juni 2014 door [verbalisant 2] voornoemd en [verbalisant 3], hoofdagent van de politie eenheid Noord Nederland, opgenomen in de pagina's 78 t/m 81 van het hierboven onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als vraag van de verbalisanten:
Jullie zijn aangehouden. Hoe heten degenen die samen met jou zijn aangehouden?
als verklaring van [betrokkene 2]:
De ene heet [betrokkene 1] en de andere heet [verdachte].
als vraag van de verbalisanten:
[betrokkene 1] heeft ons al verteld dat jullie al eerder in Harlingen zijn geweest. Van 12 op 13 juni 2014 zijn jullie op het terrein van de windturbines (het gerechtshof begrijpt: het terrein van [A]) geweest. Jullie hebben toen koper gestolen. Vertel daar eens over.
als verklaring van [betrokkene 2]:
Het klopt inderdaad dat wij in de nacht van 12 juni en 13 juni in Harlingen zijn geweest. We hebben vier van die ophangpunten en wat kabels weggenomen.
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, op ambtsbelofte opgemaakt op 15 juni 2014 door [verbalisant 2] voornoemd en [verbalisant 3] voornoemd, opgenomen in de pagina's 92 t/m 94 van het hierboven onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als vraag van de verbalisanten:
Op vrijdagochtend 13 juni, 01.00 uur, zijn jullie, jij, [verdachte] en [betrokkene 2], in Harlingen geweest op het windturbine park.
als verklaring van [betrokkene 1]:
Ja, dat klopt.
We hebben 4 stuks van die ophangplaatjes meegenomen en wat kabelstrengen.
We draaiden de moeren los en trokken de kabels los.
Toen we daar vrijdag waren heb ik een windturbine open gesneden. Ik zag toen heel veel koperen kabels liggen. Dus ik dacht: als we dat één keer doen ben ik uit de brand."
2.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"De raadsman voert aan, zakelijk weergegeven:
Er is hoger beroep ingesteld omdat cliënt het niet eens is met de bewezenverklaring en met de opgelegde straf.
Ik wil een verzoek tot het horen van getuigen indienen. Ik neem thans waar voor mr. IJsseldijk, die ziek is.
Cliënt is heel stellig in zijn ontkenning. Cliënt betwist de belastende verklaringen die over zijn betrokkenheid zijn afgelegd. Die verklaringen zijn niet betrouwbaar, gelet op de wijze waarop die verklaringen tot stand zijn gekomen. Ik verwijs naar hetgeen er op pagina 90 van het politie-onderzoek is geschreven over het verhoor van [betrokkene 1]. Dat wijst er op dat er al eerder een gesprek is geweest. Ik verwijs naar hetgeen er te lezen is in het verhoor van [betrokkene 2] op pagina 80 van het politie-onderzoek.
De politie zegt daar tegen [betrokkene 2]: "Hun zijn [verdachte] en [betrokkene 1] natuurlijk dan?"
Dat is het door de politie in de mond leggen van een verklaring van [betrokkene 2].
Heeft [betrokkene 2] hier uit eigen wetenschap verklaard? En wat is er door de politie aan haar voorgehouden?
Het gaat hierbij om de vraag naar het bewijs. Om artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering derhalve.
(...)
Het gerechtshof wijst af het verzoek van de verdediging tot het horen van de twee getuigen die in belastende zin hebben verklaard over de verdachte.
Het noodzaakcriterium is van toepassing op dit verzoek. De raadsman heeft enkel gesuggereerd dat de voor de verdachte belastende verklaringen niet betrouwbaar zijn.
Dat is een onvoldoende onderbouwing van het verzoek."
2.3.1.
Of een verzoek tot het horen van getuigen naar behoren is onderbouwd alsook of het dient te worden toegewezen, zal de rechter in het licht van alle omstandigheden van het geval - en met inachtneming van het toepasselijke criterium - moeten beoordelen. De rechter dient, indien hij een verzoek afwijst, de feitelijke en/of juridische gronden waarop die afwijzing berust, in het proces-verbaal van de terechtzitting dan wel de uitspraak op te nemen. Die rechterlijke motiveringsplicht steunt mede op art. 6 EVRM. (Vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015.)
2.3.2.
Omtrent deze motiveringsverplichting zijn wegens de vele, uiteenlopende situaties die zich kunnen voordoen, geen nadere algemene regels te geven. De mate waarin een afwijzing van een verzoek tot horen van getuigen dient te worden gemotiveerd, wordt mede bepaald door de aard van het onderwerp waarover de getuige zou kunnen verklaren alsmede de aard en de indringendheid van de door de verdediging aangevoerde argumenten om hem te horen, terwijl tevens betekenis toekomt aan het procesverloop, waaronder ook het stadium waarin het verzoek is gedaan. In cassatie gaat het bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen in de kern om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van - als waren het communicerende vaten - enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen. (Vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496.)
2.4.
Het Hof heeft het verzoek tot het horen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1], dat eerst in hoger beroep bij pleidooi is gedaan, met toepassing van het noodzaakcriterium afgewezen op de grond dat dit verzoek onvoldoende is onderbouwd. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat de verdediging - met slechts een globale verwijzing naar het proces-verbaal betreffende het verhoor van [betrokkene 1] alsmede het aanhalen van één vraag uit het proces-verbaal met betrekking tot het verhoor van [betrokkene 2], zonder daarin het verloop en de inhoud van de politieverhoren als geheel te betrekken - aan het verzoek naar het oordeel van het Hof enkel de suggestie ten grondslag heeft gelegd dat de betrouwbaarheid van de door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] bij de politie afgelegde verklaringen is aangetast door de wijze waarop die verklaringen tot stand zijn gekomen.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 december 2018.