ECLI:NL:HR:2018:2234

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
17/04363
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beëindigd gebruik van een onroerende zaak in het kader van kraken en openlijke geweldpleging

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 11 juli 2017 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1988, was betrokken bij een strafzaak die betrekking had op het medeplegen van kraken en openlijke geweldpleging. De kern van de zaak draait om de vraag of er sprake is van 'beëindigd gebruik' van een onroerende zaak, zoals bedoeld in artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht, naar aanleiding van de opzegging van de bruikleenovereenkomst door de rechthebbende, in dit geval de gemeente.

De Hoge Raad heeft op 4 december 2018 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak, waarbij het beroep van de verdachte werd verworpen. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van het Reglement op de Rechtsvordering, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en Y. Buruma. De beslissing werd uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de waarnemend griffier S.P. Bakker aanwezig was. Deze zaak is van belang voor de interpretatie van de artikelen 138a en 141 van het Wetboek van Strafrecht, en de samenhang met andere zaken die op dezelfde datum zijn behandeld, zoals 17/04373, 17/04383, 17/05441 en 17/05442.

Uitspraak

4 december 2018
Strafkamer
nr. S 17/04363
ABO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 11 juli 2017, nummer 22/004476-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.J.M. van den Brûle, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 december 2018.