ECLI:NL:HR:2018:2232

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
17/02314
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in jeugdzaak betreffende medeplegen van diefstal van scooter en fiets

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 9 mei 2017, waarin de verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van diefstal van een scooter en een fiets bij een winkelcentrum in Amsterdam. De Hoge Raad heeft op 4 december 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat M.M. Kuyp. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden. Dit is het gevolg van het feit dat meer dan 16 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.

De opgelegde straf aan de verdachte bestond uit een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, en een leerstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie. Ondanks de overschrijding van de redelijke termijn, heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden rechtsgevolgen te verbinden. De Hoge Raad heeft het beroep uiteindelijk verworpen.

Uitspraak

4 december 2018
Strafkamer
nr. S 17/02314 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 9 mei 2017, nummer 23/002542-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.M. Kuyp, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan 16 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, waarvan 50 uren subsidiair 25 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, en een taakstraf in de vorm van een leerstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 december 2018.