Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
4 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 9 mei 2017, waarin de verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van diefstal van een scooter en een fiets bij een winkelcentrum in Amsterdam. De Hoge Raad heeft op 4 december 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat M.M. Kuyp. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden. Dit is het gevolg van het feit dat meer dan 16 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
De opgelegde straf aan de verdachte bestond uit een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, en een leerstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie. Ondanks de overschrijding van de redelijke termijn, heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden rechtsgevolgen te verbinden. De Hoge Raad heeft het beroep uiteindelijk verworpen.