Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
4 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Amsterdam. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door advocaat F.P. Slewe. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene wordt beschuldigd van het verkrijgen van profijt uit een leidinggevende rol in een criminele organisatie die op grote schaal telecomfraude heeft gepleegd. Het Gerechtshof had geoordeeld dat de betrokkene in de periode na de bewezenverklaarde feiten wederrechtelijk voordeel had verkregen en dat hij een geldbedrag had ontvangen van een bankrekening van een derde partij.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie die door de betrokkene zijn voorgesteld, beoordeeld. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van het Gerechtshof in stand bleef.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.