Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
In haar inleidende dagvaarding heeft ING gesteld dat zij van [eiser] te vorderen heeft: in hoofdsom een bedrag van € 87.863,91 en aan rente tot 6 januari 2015 een bedrag van € 3.605,38, dus in totaal een bedrag van € 91.469,29, te vermeerderen met rente en kosten. Tevens heeft ING te kennen gegeven dat zij haar vordering in dat stadium beperkte tot een bedrag van € 25.000,--, maar zich het recht voorbehield het meerdere in de toekomst nog op [eiser] te verhalen.
Deze bepaling geldt niet alleen voor procedures in eerste aanleg, maar ook voor procedures in hoger beroep. Tegen deze achtergrond wordt de stelling van [eiser] dat hij niet bedacht hoefde te zijn op een vermeerdering van eis in hoger beroep gepasseerd.
Het is wel mogelijk dat een vermeerdering van eis een vertraging van de procedure teweeg zal brengen, maar het hof acht die niet van dien aard dat deze in strijd moet worden geacht met de eisen van een goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.”
de kantonrechter terecht gepasseerd. (rov. 3.11-3.11.2)
de toepassing van art. 19 Rv evenmin van belang dat die eisvermeerdering plaatsvond “onder handhaving van het feitensubstraat” en dat “de vordering is gebaseerd op hetzelfde feitencomplex”, zoals het hof in rov. 3.8 heeft overwogen. De omstandigheid dat ING haar vordering in eerste aanleg had beperkt tot een bedrag in hoofdsom van € 25.000,-- en haar eisvermeerdering uitsluitend een verhoging van dat bedrag inhield, laat onverlet dat [eiser] een gerechtvaardigd belang erbij kon hebben om zijn verweer naar aanleiding van die verhoging uit te werken of uit te breiden.
4.Beslissing
30 november 2018.