ECLI:NL:HR:2018:2195

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
17/04381
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van veroordelingen op basis van persoonsverwisseling in opiumwetdelicten

Op 27 november 2018 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvraag tot herziening van vijf veroordelingen met betrekking tot opiumwetdelicten. De aanvrager, geboren in 1984, stelde dat er sprake was van persoonsverwisseling, omdat een andere persoon zich meermalen had bediend van zijn persoonsgegevens in situaties waarin hij in aanraking kwam met justitie. De Hoge Raad oordeelde dat de argumenten in de aanvraag, ondersteund door bijlagen, voldoende steun bieden voor de stelling van persoonsverwisseling. Dit gegeven was niet bekend bij de rechters tijdens de eerdere zittingen en zou, indien het bekend was geweest, kunnen leiden tot een vrijspraak van de aanvrager.

De Hoge Raad verklaarde de aanvraag gegrond en verwees de zaken naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de mogelijkheid van herziening van eerdere veroordelingen op basis van nieuwe feiten of omstandigheden bevestigt. De betrokken zaken omvatten veroordelingen door de Politierechter in de Rechtbank Haarlem en de Kantonrechter in de Rechtbank Amsterdam, evenals arresten van het Gerechtshof te Amsterdam. De Hoge Raad benadrukte dat de nieuwe informatie over persoonsverwisseling een ernstig vermoeden wekt dat de eerdere uitspraken niet in stand zouden zijn gebleven indien deze informatie bekend was geweest.

Uitspraak

27 november 2018
Strafkamer
nr. S 17/04381 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan
a. vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Haarlem van 14 juni 2004, nummer 15/120011-04 (hierna: zaak A);
b. vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank Amsterdam van 10 januari 2005, nummer 13/601974-04 (hierna: zaak B);
c. arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 september 2006, nummer 23/005574-05 (hierna: zaak C);
d. vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank Haarlem van 8 september 2009, nummer 15/668178-07 (hierna: zaak D);
e. arrest van het Gerechtshof te Amsterdam 16 december 2011, nummer 23/001888-11 (hierna: zaak E),
ingediend door G.A. Jansen en Th.O.M. Dieben, beiden advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1 De uitspraken waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter in de Rechtbank Haarlem heeft de aanvrager in zaak A ter zake van 1. "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven verbod" en 2. "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder C van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
De Kantonrechter in de Rechtbank Amsterdam heeft de aanvrager in zaak B ter zake van overtreding van "APV94-AMSTERDAM 2.3/2" veroordeeld tot een geldboete van € 138,-, subsidiair 2 dagen hechtenis.
Het Hof Amsterdam heeft de aanvrager in zaak C in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Haarlem van 5 oktober 2005 - ter zake van 1. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod" en 2. "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren.
De Kantonrechter in de Rechtbank Haarlem heeft de aanvrager in zaak D ter zake van "Overtreding van art. 27 lid 1 Wet Wapens en Munitie" veroordeeld tot een geldboete van € 75,-, subsidiair 1 dag hechtenis.
Het Hof Amsterdam heeft de aanvrager in zaak E in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Haarlem van 19 april 2011 - ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de gegeven verbod, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven.

2.De aanvraag tot herziening

2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat sprake is van een persoonsverwisseling.

3.De conclusie van de Advocaat-Generaal

De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de zaken zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat de zaak zal worden berecht en afgedaan op de wijze als in art. 472, tweede lid, Sv is voorzien.

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
Hetgeen door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie is vermeld, geeft steun aan de stelling waarop de aanvraag berust, te weten dat in de zaken die hebben geleid tot de uitspraken waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van een persoonsverwisseling.
4.3.
Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter in de Rechtbank Haarlem (zaak A), de Kantonrechter in de Rechtbank Amsterdam (zaak B), het Gerechtshof Amsterdam (zaken C en E) en de Kantonrechter in de Rechtbank Haarlem (zaak D), waren zij hiermee bekend geweest, de aanvrager van het hem in die zaken tenlastegelegde zouden hebben vrijgesproken.

5.Slotsom

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat hier sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv, zodat de aanvraag gegrond is en als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de onder 1 vermelde vonnissen en arresten;
verwijst de zaken naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaken op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zullen worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 november 2018.