ECLI:NL:HR:2018:2161

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
18/01118
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in cassatie in onteigeningszaak met betrekking tot erfgenamen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de gezamenlijke erfgenamen van [betrokkene 1] tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De erfgenamen, aangeduid als [eiser c.s.], hebben beroep in cassatie ingesteld tegen het eindvonnis van 17 januari 2018. De Gemeente Peel en Maas heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep, terwijl [verweerder 2] zich refereerde aan het oordeel van de Hoge Raad. De Gemeente en [verweerder 2] hebben incidentele cassatieberoepen ingesteld, waarbij de Gemeente verwerping van het incidentele cassatieberoep van [verweerder 2] heeft geconcludeerd.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontvankelijkheid van de beroepen. De Gemeente heeft aangevoerd dat het cassatieberoep van [eiser c.s.] te laat is ingesteld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het cassatieberoep is verlopen, aangezien de procesinleiding in cassatie op 14 maart 2018 is ingediend, terwijl de termijn op 31 januari 2018 was verstreken. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de bepalingen van de Onteigeningswet en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing zijn, en dat de termijn voor het indienen van de procesinleiding en het bezorgen van de oproepingsberichten niet is nageleefd.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad [eiser c.s.] niet-ontvankelijk verklaard in hun cassatieberoep, en ook [verweerder 2] in zijn incidentele cassatieberoep. Beide partijen zijn in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, met een specificatie van de kosten aan de zijde van de Gemeente.

Uitspraak

23 november 2018
Eerste Kamer
18/01118
TT/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [eiseres 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
3. [eiseres 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
4. [eiser 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
in hun hoedanigheid van de gezamenlijke erfgenamen van [betrokkene 1] ,
EISERS tot cassatie, verweerders in de incidentele cassatieberoepen, verweerders in het ontvankelijkheidsincident,
advocaat: mr. C.S.G. Janssens,
t e g e n
1. GEMEENTE PEEL EN MAAS,
zetelende te Panningen, gemeente Peel en Maas,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidentele cassatieberoep, eiseres in het ontvankelijkheidsincident,
advocaat: mr. J.P. van den Berg,
2. [verweerder 2] , in zijn hoedanigheid van enig erfgenaam van [betrokkene 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie, eiser in het incidentele cassatieberoep, verweerder in het ontvankelijkheidsincident,
advocaat: mr. T. van Malssen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser c.s.] , [verweerder 2] en de Gemeente.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de vonnissen in de zaak C/04/124216/HA ZA 13-213 van de rechtbank Limburg van 6 juli 2016 en 17 januari 2018.
De vonnissen van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van de rechtbank van 17 januari 2018 hebben [eiser c.s.] beroep in cassatie ingesteld.
De Gemeente heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid en subsidiair tot verwerping van het principale cassatieberoep van [eiser c.s.] [verweerder 2] heeft zich in het principale cassatieberoep gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad. [verweerder 2] en de Gemeente hebben ieder afzonderlijk, respectievelijk onvoorwaardelijk en voorwaardelijk, incidenteel cassatieberoep ingesteld.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het incidentele cassatieberoep van [verweerder 2] . [verweerder 2] heeft geconcludeerd tot verwerping van het ontvankelijkheidsverweer. [eiser c.s.] refereren zich in het incidentele cassatieberoep van [verweerder 2] aan het oordeel van de Hoge Raad en hebben geconcludeerd tot verwerping van het ontvankelijkheidsverweer en van het incidentele cassatieberoep van de Gemeente.
De procesinleiding en de verweerschriften tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot niet-ontvankelijkheid van het principaal cassatieberoep van [eiser c.s.] en van het incidenteel cassatieberoep van [verweerder 2] .
De advocaat van [eiser c.s.] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van de beroepen

3.1
In deze onteigeningszaak heeft de Gemeente de niet-ontvankelijkheid ingeroepen van het door [eiser c.s.] ingestelde cassatieberoep op de grond dat het te laat is ingesteld.
3.2
Bij de beoordeling van dit beroep op niet-ontvankelijkheid zijn de volgende feiten van belang:
( i) Het in cassatie bestreden eindvonnis is uitgesproken op 17 januari 2018.
(ii) [eiser c.s.] hebben op 30 januari 2018 een cassatieverklaring als bedoeld in art. 52 lid 3 Ow ter griffie van de rechtbank afgelegd.
(iii) [eiser c.s.] hebben de procesinleiding in cassatie ingediend op 14 maart 2018.
(iv) In verband met een in deze procesinleiding onjuist vermelde uiterste verschijndatum hebben [eiser c.s.] op 19 maart 2018 een herstelprocesinleiding ingediend.
( v) Een oproepingsbericht, dat de inhoud van beide procesinleidingen bevat, is op 19 maart 2018 door de griffier van de Hoge Raad aan [eiser c.s.] afgegeven.
(vi) Dit oproepingsbericht is, met de beide procesinleidingen en de cassatieverklaring, op 20, respectievelijk 21 maart 2018, aan [verweerder 2] en de Gemeente betekend.
3.3.1
Op het instellen van beroep in cassatie in onteigeningszaken met vervroegde onteigening, zoals hier aan de orde, zijn ingevolge art. 54t Ow de art. 52 en 53 Ow van overeenkomstige toepassing.
3.3.2
Op deze cassatieprocedure is van toepassing de regelgeving inzake digitaal procederen in vorderingszaken in cassatie (Besluit van 25 januari 2017, Stb. 2017, 16).
Art. 52 en art. 53 lid 1 Ow luiden sinds de inwerkingtreding van die regelgeving op 1 maart 2017:
“Artikel 52
1. Tegen het vonnis wordt geen hooger beroep toegelaten.
2. De voorziening in cassatie moet binnen twee weken na de uitspraak plaats hebben.
3. Zij geschiedt door eene verklaring ter griffie der regtbank, die het vonnis heeft gewezen.
Artikel 53
1. Deze verklaring wordt binnen zes weken na afloop van de in het vorige artikel genoemde termijn van twee weken met een uiteenzetting van de gronden waarop het cassatieberoep berust, bij of aan de tegenpartij bezorgd of betekend en gaat vergezeld van een oproepingsbericht. In afwijking van artikel 30a, derde lid, onder c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ligt de dag waarop de tegenpartij uiterlijk ten laatste als verweerder kan verschijnen uiterlijk zes weken na de dag van indiening van de procesinleiding.”
3.3.3
Ingevolge art. 53 lid 1 Ow dienden [eiser c.s.] , die hun cassatieverklaring binnen de in art. 52 lid 2 Ow voorgeschreven termijn hebben afgelegd, die verklaring, alsmede het oproepingsbericht (dat ingevolge art. 111 lid 2 Rv de inhoud van de procesinleiding(en) en dus de gronden van het cassatieberoep bevat), binnen zes weken na afloop van die termijn aan verweerders te bezorgen of te betekenen. De termijn van art. 52 lid 2 Ow verliep twee weken na de uitspraakdatum 17 januari 2018, dus op 31 januari 2018, zodat de betekening, waarvoor [eiser c.s.] hebben gekozen, diende plaats te vinden uiterlijk op 14 maart 2018.
De exploten zijn op de hiervoor in 3.2 onder (vi) genoemde data uitgebracht, derhalve nadat de daarvoor in art. 53lid 1 Ow gestelde termijn was verstreken.
3.4.1
Het betoog van [eiser c.s.] komt erop neer dat met art. 53 lid 1 Ow niet is beoogd af te wijken van hetgeen in art. 112 Rv is bepaald en dat daarom indiening van de procesinleiding dient te geschieden binnen de achtereenvolgens geldende termijnen van art. 52 lid 2 en 53 lid 1 Ow – dus binnen acht weken – en dat de eiser vervolgens nog de twee weken, genoemd in art. 112 lid 1 Rv ter beschikking staan om de procesinleiding, het oproepingsbericht en de cassatieverklaring aan de verweerders te bezorgen of te betekenen.
Zij beroepen zich daarbij op de passage in de memorie van toelichting, vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.4.
3.4.2
Deze passage in de memorie van toelichting van de wet waarbij art. 53 Ow is aangepast ten behoeve van het digitaal procederen, kan aan de duidelijke bewoordingen van art. 53 Ow niet afdoen. Daarbij moet in de eerste plaats in aanmerking worden genomen het belang van rechtszekerheid van de verwerende partij, dat meebrengt dat deze na ommekomst van de termijn van art. 53 lid 1 Ow zonder dat haar is aangezegd dat cassatieberoep is ingesteld, erop moet kunnen vertrouwen dat de einduitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. In de tweede plaats moet daarbij worden aangetekend dat geen sprake is van een wezenlijke verkorting van de onder het oude recht geldende cassatietermijn. De griffier van de Hoge Raad geeft immers in de regel uiterlijk de eerste werkdag na indiening van een procesinleiding een oproepingsbericht af, zodat de voor de eiser beschikbare termijn slechts met twee dagen wordt bekort. Opmerking verdient dat de eiser bij latere afgifte van een oproepingsbericht ermee kan volstaan enkel de cassatieverklaring en de procesinleiding binnen de wettelijke termijn te bezorgen of te betekenen, waarna hij het oproepingsbericht na het afgeven daarvan omgaand kan laten bezorgen of betekenen.
3.5
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat [eiser c.s.] in hun cassatieberoep niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Bij gebreke van een tijdig aanhangig gemaakt principaal cassatieberoep kan ook [verweerder 2] in zijn incidenteel cassatieberoep niet worden ontvangen.
De voorwaarde waaronder de Gemeente haar incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld, is niet vervuld.
[eiser c.s.] en [verweerder 2] , die verweer heeft gevoerd tegen het beroep van de Gemeente op niet-ontvankelijkheid, dienen in de kosten te worden veroordeeld.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
verklaart [eiser c.s.] niet-ontvankelijk in hun beroep;
in het incidentele beroep van [verweerder 2] :
verklaart [verweerder 2] niet-ontvankelijk in zijn beroep;
in het principale en de incidentele beroepen:
veroordeelt [eiser c.s.] en [verweerder 2] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 862,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, M.V. Polak en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
23 november 2018.