Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
20 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door een klager tegen een beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De klager had een klaagschrift ingediend met betrekking tot de inbeslagname van een gehuurde graafmachine, die onder hem was beslag gelegd op verdenking van verduistering. Zowel de klager als het verhuurbedrijf dienden klaagschriften in, waarbij het hof het klaagschrift van het verhuurbedrijf gegrond verklaarde en de teruggave van de graafmachine aan dit bedrijf gelastte. De Hoge Raad moest beoordelen of de klager ontvankelijk was in zijn cassatieberoep, nu er een onherroepelijke beschikking was gegeven die het beslag op de graafmachine beëindigde.
De Hoge Raad oordeelde dat de klager niet kon worden ontvangen in zijn beroep. De conclusie van de Advocaat-Generaal, G. Knigge, was dat de onherroepelijke beschikking, waarbij de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp werd gelast, leidde tot beëindiging van het beslag. Dit betekende dat de klager geen belang had bij de vernietiging van de bestreden beschikking, omdat het beslag reeds was opgeheven. De Hoge Raad benadrukte dat wanneer verschillende partijen afzonderlijk klaagschriften indienen die betrekking hebben op hetzelfde inbeslaggenomen voorwerp, het aanbeveling verdient dat de rechter deze klaagschriften gezamenlijk behandelt. Dit bevordert een evenwichtige en doelmatige afdoening van dergelijke zaken.
De uitspraak werd gedaan op 20 november 2018 door de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij de klager niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn beroep.