Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
20 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van het voorhanden hebben van een luchtdrukpistool dat volgens de tenlastelegging een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen. De verdediging voerde aan dat de regelgeving omtrent luchtdrukwapens, zoals vastgelegd in artikel 3 van de Regeling wapens en munitie (RWM), in strijd was met het lex certa-beginsel. Dit beginsel houdt in dat de wet voldoende duidelijk moet zijn zodat burgers weten welk gedrag strafbaar is.
De verdediging stelde dat het criterium van 'een sprekende gelijkenis' niet onderscheidend genoeg was, omdat luchtdrukwapens inherent overeenkomsten vertonen met vuurwapens. De Hoge Raad oordeelde echter dat de wetgeving voldoende duidelijk was en dat de bepaling in artikel 3 RWM niet in strijd was met het lex certa-beginsel. De Hoge Raad verwees naar eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de wet voldoende concrete richtlijnen biedt voor burgers om hun gedrag daarop af te stemmen.
Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof werd bevestigd. Dit arrest benadrukt de noodzaak van duidelijke wetgeving en de interpretatie van termen zoals 'sprekende gelijkenis' in de context van wapenbezit.