ECLI:NL:HR:2018:2153

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
17/01402
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toepassing van het lex certa-beginsel op luchtdrukwapens en de definitie van sprekende gelijkenis met vuurwapens

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van het voorhanden hebben van een luchtdrukpistool dat volgens de tenlastelegging een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen. De verdediging voerde aan dat de regelgeving omtrent luchtdrukwapens, zoals vastgelegd in artikel 3 van de Regeling wapens en munitie (RWM), in strijd was met het lex certa-beginsel. Dit beginsel houdt in dat de wet voldoende duidelijk moet zijn zodat burgers weten welk gedrag strafbaar is.

De verdediging stelde dat het criterium van 'een sprekende gelijkenis' niet onderscheidend genoeg was, omdat luchtdrukwapens inherent overeenkomsten vertonen met vuurwapens. De Hoge Raad oordeelde echter dat de wetgeving voldoende duidelijk was en dat de bepaling in artikel 3 RWM niet in strijd was met het lex certa-beginsel. De Hoge Raad verwees naar eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de wet voldoende concrete richtlijnen biedt voor burgers om hun gedrag daarop af te stemmen.

Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof werd bevestigd. Dit arrest benadrukt de noodzaak van duidelijke wetgeving en de interpretatie van termen zoals 'sprekende gelijkenis' in de context van wapenbezit.

Uitspraak

20 november 2018
Strafkamer
nr. S 17/01402
DAZ/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 3 maart 2017, nummer 22/003761-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.G. Kabalt, advocaat te Breukelen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof niet gemotiveerd heeft beslist op de stelling van de verdediging dat art. 3, aanhef en onder a, van de Regeling wapens en munitie onverbindend is wegens strijd met het lex certa-beginsel voor zover het betrekking heeft op luchtdrukwapens.
2.2.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 29 maart 2016 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie I onder 7°, te weten een voor be- en afdreiging geschikt CO2 pistool (Walther PPQ), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen voorhanden heeft gehad."
2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities. Deze pleitnotities houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"22. Subsidiair verzoek ik uw Hof [verdachte] vrij te spreken omdat de huidige regelgeving, zoals vervat in artikel 3, onder a, van de Regeling Wapen en Munitie (RWM) in strijd is met het Lex certa beginsel en onverbindend is met betrekking tot luchtdrukwapens. Ik zal dit nader toelichten.
23. De huidige Wet Wapen en Munitie strekt tot beheersing van het legale wapenbezit en tegelijkertijd tot bestrijding van het illegale wapenbezit. De wapenwetgeving bestaat uit verschillende op de WWM gestoelde uitvoeringsregelingen en omvat een regulerend stelsel van verloven en vergunningen. Enerzijds staat de WWM het bezit van een luchtdrukwapen toe (artikel 2 lid 1 categorie IV, onder 4° WWM), tenzij de Minister het heeft aangewezen als een wapen dat zodanig gelijkt op een vuurwapen dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is. In artikel 3 RWM wordt dit door de Minister nader uitgewerkt door onder meer als een dergelijk wapen aan te wijzen, onder a: "voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapen (...) en onder b: "voorwerpen vermeld op lijst a of b van de bij deze regeling behorende bijlage I'. Bedoelde lijst b bevat een opsomming van voorwerpen die als voorwerp van categorie I onder 7° WWM worden aangewezen. De lijsten a en b zijn tot 2008 bijgehouden en thans niet meer deugdelijk.
24. Het luchtdrukwapen dat gevonden is in de woning van [verdachte] en [medeverdachte] is van het merk Walther model PPQ dat niet op de lijsten staat zoals genoemd in artikel 3 RWM. Tevens is het gevonden luchtdrukwapen gewoon (online) verkrijgbaar bij erkenningshouders in Nederland voor een bedrag van +/- € 150,- (zie website VDW schietsport te Nieuwkoop http://www.wapenhandel.eu/Home/) of http://www.airguns.nl/nl/shop-product/843/walther-ppq-m2)
25. Het is het uitgangspunt van elke wettelijke regeling dat het de burger tevoren duidelijk is, welk handelen of nalaten leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid. In het geval dat een burger een luchtdrukwapen aan wil schaffen moet de wetgeving voldoende concreet houvast bieden aan die burger om te kunnen bepalen wat wel en wat niet is toegestaan volgens de wetgeving. In de onderhavige casus heeft zowel [verdachte] en [medeverdachte] benadrukt dat zij niet wisten dat het gevonden luchtdrukwapen verboden was, meewegende dat luchtdrukwapens in Nederland bij erkenningshouders te koop zijn.
26. [medeverdachte] verklaart op de vraag van de verbalisant of zij weet dat het vuurwapen en de pepperspray in Nederland verboden is het volgende: "Nee dat wist ik niet". [verdachte] verklaart op dezelfde vraag het volgende: "Ik wist dat niet en heb daar nooit bij stilgestaan. Ik snap niet dat het mag, want je kan die dingen overal kopen".
27. Het criterium voor de beoordeling van een verboden luchtdrukwapen, de sprekende gelijkenis, is echter niet onderscheidend en daarmee niet toepasbaar op luchtdrukwapens, aangezien luchtdrukwapens onvermijdelijk overeenkomsten vertonen met vuurwapens. Om projectielen te kunnen verschieten dienen beide immers te beschikken over onder meer een loop, een kolf (handvat) en een trekker.
28. Als vervolgens een deskundige achteraf moet beoordelen en uitvoerig moet onderbouwen of een luchtdrukwapen al dan niet onder het verbod valt en indien deskundigen daarover bovendien van mening kunnen verschillen, hoe kan dan een 'gemiddelde' burger zoals [verdachte] en [medeverdachte] tevoren weten dat zij een verbodsbepaling schenden?
29. Ik verwijs uw Hof in dat kader naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2016(ECLI:NL: RBAMS:2016:1199). Ik begrijp dat deze uitspraak voor Uw Hof niet gezaghebbend is, doch wel interessant. In deze uitspraak heeft de rechtbank de conclusie getrokken dat de huidige regeling, zoals vervat in artikel 3 onder a van de RWM te vaag is, zodat niet duidelijk is welke handelen of nalaten leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid.
30. De verdediging is van mening dat de huidige regelgeving in strijd is met het Lex certa beginsel omdat deze onduidelijk is voor de burger. Temeer nu luchtdrukwapens zoals het gevonden luchtdrukwapen in de woning van cliënten vrij in Nederland verkrijgbaar zijn. Derhalve verzoek ik uw Hof [verdachte] vrij te spreken van het ten laste gelegde feit."
2.4.
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang.
- Art. 2, eerste lid, Wet wapens en munitie (hierna: WWM):
"Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.
Categorie I
(...)
7°. andere door Onze Minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.
(...)
Categorie IV
(...)
4°. lucht-, gas- en veerdrukwapens, behoudens zulke door Onze Minister overeenkomstig categorie I, sub 7°, aangewezen die zodanig gelijken op een vuurwapen dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn;
(...)"
- Art. 13, eerste lid, WWM:
"Het is verboden een wapen van categorie I te vervaardigen, te transformeren, voor derden te herstellen, over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen, te vervoeren, te doen binnenkomen of te doen uitgaan."
- Art. 3, aanhef en onder a, van de Regeling wapens en munitie (hierna: RWM):
"Als voorwerpen van categorie I, onder 7°, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, worden aangewezen:
a. voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG."
2.5.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 13, eerste lid, WWM in verbinding met art. 2, eerste lid, WWM en art. 3, aanhef en onder a, RWM. Daarom moet de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende uitdrukking "een sprekende gelijkenis" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in laatstgenoemde bepaling.
2.6.
Het middel steunt in navolging van wat door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd naar de kern bezien op de stelling dat art. 3, aanhef en onder a, RWM wat betreft luchtdrukwapens onverbindend is wegens strijd met het lex certa-beginsel. Daartoe wordt aangevoerd dat het in die bepaling gebezigde criterium van "een sprekende gelijkenis" niet onderscheidend is en daarmee niet toepasbaar op luchtdrukwapens, aangezien luchtdrukwapens onvermijdelijk overeenkomsten vertonen met vuurwapens omdat om projectielen te kunnen verschieten beide dienen te beschikken over onder meer een loop, een kolf (handvat) en een trekker.
2.7.
In HR 6 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:153 is, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis alsmede naar art. 2, eerste lid, in verbinding met bijlage I, sub 2 aanhef en onder e, van Richtlijn 2009/48/EG, geoordeeld dat een met de bedoeling van de wetgever strokende uitleg van art. 3 RWM inhoudt dat onder een lucht-, gas- of veerdrukwapen dat wat betreft vorm en afmetingen "een sprekende gelijkenis" vertoont met een vuurwapen moet worden verstaan: een wapen als voormeld dat wat betreft vorm en afmetingen niet of nauwelijks van een echt vuurwapen te onderscheiden is.
2.8.
Anders dan het middel betoogt, is art. 3 RWM niet in strijd met het lex certa-beginsel (bepaaldheidsgebod). Die bepaling maakt, mede gelet op hetgeen in voornoemd arrest omtrent de uitleg van die bepaling is overwogen, voldoende concreet duidelijk op welke voorwerpen zij ziet en stelt de burgers voldoende in staat hun gedrag daarop af te stemmen.
2.9.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 november 2018.