Uitspraak
beide gevestigd te [plaats] ,
allen wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beslissing
16 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres] c.s. tegen de arresten van het gerechtshof Arnhem en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de vraag of een overeenkomst, inclusief een aanvullende overeenkomst, tot stand is gekomen en of er sprake was van (schijn van) vertegenwoordigingsbevoegdheid. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten in de feitelijke instanties, waaronder vonnissen van de rechtbank Arnhem en het gerechtshof Arnhem. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatieberoep zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk incidentele beroep niet aan de orde. De Hoge Raad heeft [eiseres] c.s. in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die zijn begroot op € 2.023,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.