Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
16 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een echtscheiding tussen twee echtgenoten. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Aantjes, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. Dit arrest was eerder gewezen op 20 maart 2018 en betrof de verdeling van de tussen de echtgenoten bestaande vennootschap onder firma (vof). De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Holland en het arrest van het hof, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de eiser onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, hetgeen leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De Procureur-Generaal had eerder al gepleit voor deze niet-ontvankelijkheid op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft dit standpunt gevolgd en verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk. Tevens is de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster op nihil zijn begroot.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheid in cassatie en de voorwaarden waaronder een cassatieberoep kan worden ingesteld. De Hoge Raad heeft in deze zaak duidelijk gemaakt dat zonder voldoende belang bij het beroep, de zaak niet verder in behandeling kan worden genomen.