Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Amsterdam,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
de Procureur-Generaal onder 3-4).
4.Beslissing
16 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door een moeder tegen de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De moeder verzocht om beëindiging van de uithuisplaatsing van haar dochter en om benoeming van een deskundige, met het argument dat zij recht had op deskundigenonderzoek conform artikel 810a lid 2 Rv. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof, waaruit blijkt dat de moeder in eerdere instanties niet in het gelijk is gesteld. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar cassatieberoep, omdat zij kennelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep. De Hoge Raad heeft dit standpunt overgenomen en geoordeeld dat de klachten van de moeder geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft daarom het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard.