ECLI:NL:HR:2018:2102

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
18/03514
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis en afwijzing verzoek om second opinion

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Betrokkene, die lijdt aan een schizoaffectieve stoornis, middelenafhankelijkheid en persoonlijkheidsproblematiek, had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, die op 14 mei 2018 een machtiging had verleend voor het verblijf van betrokkene in de kliniek tot 8 mei 2019. De rechtbank had overwogen dat betrokkene, door zijn psychische toestand, een gevaar voor zichzelf en anderen vormde en dat hij niet bereid was om vrijwillig in de kliniek te blijven. Betrokkene verzocht om een second opinion met betrekking tot zijn stoornis, maar de rechtbank had dit verzoek afgewezen zonder uitgebreide motivering. De Advocaat-Generaal had in zijn conclusie tot vernietiging van de beschikking en terugwijzing naar de rechtbank geadviseerd. De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om een second opinion niet onbegrijpelijk was, aangezien betrokkene en zijn advocaat de vastgestelde stoornissen niet hadden betwist en het verzoek niet voldoende was onderbouwd. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

16 november 2018
Eerste Kamer
18/03514
EV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE bij het arrondissementsparket Noord-Nederland,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/19/122762/FA RK 18-824 van de rechtbank Noord-Nederland van 14 mei 2018.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Nederland.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In deze procedure heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Bij het verzoekschrift waren onder meer gevoegd (i) een geneeskundige verklaring van 25 april 2018, afgegeven door geneesheer-directeur [betrokkene 1], die betrokkene daartoe heeft laten onderzoeken door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [betrokkene 2], alsmede (ii) een behandelplan en (iii) de wettelijke aantekeningen als bedoeld in art. 37a Wet Bopz, beide opgesteld door psychiater [betrokkene 3].
3.2
De rechtbank heeft de machtiging verleend voor de periode tot en met 8 mei 2019. Zij heeft daartoe overwogen:
“Betrokkene is al jaren bekend met een schizoaffectie stoornis, middelenafhankelijkheid en persoonlijkheidsproblematiek. Vanuit achterdocht, hallucinaties (zowel auditief als visueel) en ontremming kan betrokkene tot impulsieve agressieve gedragingen komen. Daarbij is er sprake van slechte zelfzorg en weinig initiatief. Betrokkene is er van overtuigd dat anderen zaken doen en maatregelen treffen die hem schaden en hem belemmeren zijn leven te leiden zoals hij dat goed en prettig acht. Hij verzet zich hier tegen, ook met geweld, zodra er niet wordt meegegaan in zijn doelen en ideeën. Een en ander wordt de laatste tijd iets rustiger in die zin dat de controle iets lijkt toe te nemen na een wisseling van (dwang)medicatie. Wanneer er alcohol of drugs in het spel is schiet de agressiecontrole nog meer te kort en wordt betrokkene zeer snel dreigend en gewelddadig naar zijn omgeving. Betrokkene is het volstrekt oneens met het verblijf in de kliniek en de behandeling.
(…)
De psychiater geeft aan dat betrokkene nagenoeg geen ziektebesef en -inzicht heeft. Naar verwachting zal hij buiten de kliniek en zonder rechterlijke machtiging de medicatie laten staan, middelen gaan gebruiken en daarmee weer in de gevarenzone belanden. Een langere opname acht hij noodzakelijk maar niet perse binnen de muren van de FPK. Het behandelteam zou graag zien dat betrokkene de beweging maakt naar buiten en bijvoorbeeld op de Wieken of de Lindelaan gaat wonen. Daar is minder beveiliging en 'bemoeizucht' en daarmee een meer reguliere setting. Betrokkene werkt echter niet mee. Er is verlof geprobeerd maar betrokkene bleef een nacht weg en gebruikte middelen.
Gebleken is dat het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.
Betrokkene geeft geen blijk van de nodige bereidheid om vrijwillig verder te verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis.
Het verzoek zal dan ook worden toegewezen.”
3.3.1
Onderdeel I van het middel klaagt dat de rechtbank geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op het verzoek van betrokkene om een second opinion met betrekking tot de stoornis (waarmee klaarblijkelijk is bedoeld een contra-expertise op de voet van art. 8 lid 6 Wet Bopz). Het verwijst daarbij naar de volgende passage in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling:

Betrokkene:
(…)
Het verzoek vind ik niet nodig. Het is overbodig. Ik heb zeven jaar in de bajes gezeten voor niks. Ik wil hier niet voortgezet behandeld worden. Ik wil ergens anders heen. Ik wil overplaatsing: Ik wil een second opinion over de stoornis.”
3.3.2
Bij de beoordeling van deze klacht is van belang dat, gelet op de ingrijpende aard van de door de rechter te nemen, tot vrijheidsbeneming leidende beslissing, een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek door een deskundige slechts gemotiveerd kan worden afgewezen.
De eisen die aan die motivering moeten worden gesteld, hangen af van de omstandigheden van het geval, waarbij met name van belang is op welke punten het verzochte nadere onderzoek zich volgens de betrokkene zou moeten richten, en de mate waarin de rechter uit de bij het verzoek tot het verlenen van de machtiging overgelegde geneeskundige verklaring en de overige stukken reeds duidelijkheid heeft verkregen omtrent de door hem te beslissen punten. Aan de stelplicht van de betrokkene kunnen in dit verband weliswaar geen hoge eisen worden gesteld, maar het moet wel duidelijk zijn waarom de conclusies van de geneeskundige verklaring in twijfel worden getrokken en waarop het verzochte onderzoek zich volgens betrokkene zou moeten richten. (Zie onder meer HR 6 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:528, rov. 3.4.1 en 3.4.2.)
3.3.3
In de hiervoor in 3.2 aangehaalde motivering van de toewijzing van de verzochte machtiging ligt besloten dat de rechtbank geen aanleiding heeft gezien tot honorering van het verzoek om een second opinion. Dat is op zichzelf niet onbegrijpelijk. Uit de hiervoor in 3.3.1 aangehaalde passage uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt immers slechts dat betrokkene een second opinion wilde over “de stoornis”. Noch betrokkene zelf, noch zijn advocaat heeft het bestaan van de door de beide psychiaters vastgestelde stoornissen weersproken, of anderszins toegelicht op welke punten het verzochte nadere onderzoek zich zou moeten richten. Dat lag wel op de weg van betrokkene, nu hij volgens de geneeskundige verklaring al jarenlang bekend is met een schizo-affectieve stoornis, middelenafhankelijkheid en persoonlijkheidsproblematiek, wat ook blijkt uit het behandelplan en de wettelijke aantekeningen. Het dienovereenkomstige oordeel van de rechtbank wordt in cassatie niet bestreden.
3.3.4
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank de afwijzing van het verzoek om een second opinion weliswaar had moeten motiveren, maar had kunnen volstaan met de overweging dat het verzoek van betrokkene in het geheel niet is onderbouwd. Gelet hierop is het onderdeel terecht voorgesteld, maar kan het niet tot cassatie leiden.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
16 november 2018.