ECLI:NL:HR:2018:2100

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
17/01472
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Lokaalvredebreuk door niet voldoen aan vordering van bevoegde ambtenaar in openbare dienst

In deze zaak gaat het om de verdachte die op verschillende momenten in 2016 en 2014 in voor de openbare dienst bestemde lokalen, te weten een politiebureau en een rechtbank, wederrechtelijk aanwezig was en zich niet op vordering van bevoegde ambtenaren heeft verwijderd. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor lokaalvredebreuk. De verdachte heeft aangevoerd dat de vordering tot verwijdering niet is gedaan door een bevoegde ambtenaar, maar de Hoge Raad oordeelt dat de vordering wel degelijk door een bevoegde ambtenaar is gedaan, zoals bedoeld in artikel 139, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad verwijst naar de wetsgeschiedenis en concludeert dat de woorden 'vordering van den bevoegden ambtenaar' in dit artikel impliceren dat de vordering moet zijn gedaan namens de rechthebbende, zoals de Staat of de gemeente. De bewezenverklaring is naar de eisen der wet met redenen omkleed, en de Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte. De uitspraak benadrukt het belang van de bevoegdheid van ambtenaren in het handhaven van de openbare orde in publieke ruimtes.

Uitspraak

13 november 2018
Strafkamer
nr. S 17/01472
DAZ/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 7 maart 2017, nummer 21/002589-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben N. van der Laan en D. Bektevic, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Bewezenverklaring en gebezigde bewijsmiddelen

2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"Zaak met parketnummer 18-034495-16:
hij op 16 februari 2016 te Winschoten, gemeente Oldambt, in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten het politiebureau, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar, aanstonds heeft verwijderd.
Zaak met parketnummer 18-038612-16 (gevoegd):
hij op 22 februari 2016, te Groningen in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten de rechtbank te Groningen, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar, aanstonds heeft verwijderd.
Zaak met parketnummer 21-001884-15 (gevoegd):
hij op 14 maart 2014, in de gemeente Groningen, in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten het gerechtsgebouw aan het Guyotplein 1, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar, aanstonds heeft verwijderd."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"Zaak met parketnummer 18-034495-16:
1. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal aanhouding, d.d. 16 februari 2016 (pagina 3 en verder van een dossier met nummer PL0100-2016046520) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relaas van verbalisant:
Op dinsdag 16 februari 2016, omstreeks 11:45 uur, liep ik, verbalisant, het politiebureau te Winschoten, gemeente Oldambt, binnen. In de publieks/ontvangsthal aangekomen zag ik de mij ambtshalve bekende [verdachte] voor de balie aldaar staan. Hij was in een heftig gesprek verwikkeld met de dienstdoende servicemedewerkster van politie Nederland, [betrokkene 1]. Ik zag dat [verdachte] met zijn armen heftige bewegingen maken. Tevens sprak hij met zeer luide stem. Ik zag en hoorde dat [verdachte] niet voor rede vatbaar was. [verdachte] luisterde niet naar de uitleg van mijn collega [betrokkene 1], voornoemd. Na dit heel even te hebben aanschouwd, liep ik, verbalisant, vervolgens het politiebureau verder binnen. Aangekomen in het servicecentrum zag ik, verbalisant, nog net dat [verdachte] met veel ophef het bureau verliet. Nog geen minuut later zag ik dat [verdachte] wederom het bureau betrad. Hij was nog steeds zichtbaar en hoorbaar boos. Ik hoorde mijn collega [betrokkene 1], voornoemd, tegen mij zeggen of ik bereid was [verdachte] te vragen of hij het bureau wilde verlaten. Collega [betrokkene 1] had [verdachte] meerdere malen geprobeerd uit te leggen hoe het met 'zijn zaak' zat, maar zonder soelaas.
Daarop liep ik, verbalisant, omstreeks 11:50 uur, de ontvangsthal binnen en sprak [verdachte] aan. Hij vertoonde nog steeds een verhitte toestand. Hij ging opnieuw met zijn armen zwaaien en sprak wederom met zeer luide stem. Ik vroeg hem vervolgens het politiebureau te verlaten. Ik was in burger gekleed en maakte op niet mis verstane wijze aan [verdachte] duidelijk dat ik van de politie was en dat hij het bureau onmiddellijk moest gaan verlaten. Onderwijl toonde ik mijn legitimatiebewijs. Nadat ik, verbalisant, [verdachte] meerdere malen had gesommeerd het bureau te verlaten, hoorde ik [verdachte] tegen mij zeggen dat hij dit niet wenste te doen. Dit herhaalde hij meerdere malen. Daarop vorderde ik, verbalisant, [verdachte] meerdere malen dat hij het politiebureau onmiddellijk moest verlaten. Ik deed dit met de woorden: 'Ik vorder van U dat U het politiebureau onmiddellijk verlaat'. Ik deed dit tot viermaal toe. Ik zag dat [verdachte] voor de balie bleef staan en geen aanstalten maken om het bureau te verlaten. Tevens hoorde ik [verdachte] meerdere malen tegen mij zeggen: 'ik ga niet weg'. [verdachte] werd door mij aangehouden.
2. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 februari 2016 (pagina 6 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verdachte:
Ik kwam vandaag (het hof begrijpt: 16 februari 2016) het politiebureau binnen om te vragen hoe het ervoor stond met mijn zaak die in behandeling is bij de politie te Winschoten. Ik stond bij de balie. Ik zag dat er een onbekende man naar mij toe kwam. Ik zag dat de man van buiten naar binnen kwam. Ik hoorde de man zeggen: Ik beveel jou nu hier het pand te verlaten. Ik heb de man dat drie keer horen zeggen.
Zaak met parketnummer 18-038612-16 (gevoegd):
1. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal aanhouding, d.d. 22 februari 2016 (pagina 4 en verder van een dossier met nummer PL0100-2016052463) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relaas van verbalisanten:
Op maandag 22 februari 2016 was ik verbalisant [verbalisant 1], in dienst van de politie Noord Nederland, belast met het toezicht houden en handhaven van de openbare orde in de rechtbank te Groningen. Ik, verbalisant, zag [verdachte] in de openbare hal bij de enquetekamers zitten. Ik, verbalisant, hoorde dat de bode mij vertelde dat [verdachte] die dag geen zitting had en dus geen reden had om in de rechtbank aanwezig te zijn. Ik hoorde dat de bode mij vertelde dat [verdachte] had medegedeeld dat hij niet eerder zou vertrekken dan dat hij een rechter te spreken kreeg. Ik, verbalisant, heb [verdachte] uitgelegd dat zijn aanwezigheid in de rechtbank niet gewaardeerd werd en dat hij beter kon vertrekken. Hierop hoorde ik, verbalisant, [verdachte] zeggen dat hij niet van plan was te vertrekken voordat hij met een rechter had gesproken. Ik, verbalisant, heb [verdachte] uitgelegd dat hij geen rechter te spreken zou krijgen en dat hij verzocht werd om het gebouw te verlaten. Ik, verbalisant, hoorde [verdachte] hierop zeggen dat hij niet van plan was te vertrekken. Ik, verbalisant, heb [verdachte] uitgelegd dat als hij niet vrijwillig zou vertrekken dat ik hem dan zou gaan vorderen en dat hij dan moest vertrekken omdat hij anders zou worden aangehouden. Ik, verbalisant, hoorde dat [verdachte] hierop antwoordde dat hem dat niks zou uitmaken en dat hij niet zou vertrekken. Ik, verbalisant, heb [verdachte] hierop tweemaal gevorderd om de rechtbank te verlaten. Ik zag dat [verdachte] geen aanstalten maakte om te vertrekken. Hierop heb ik, verbalisant, met verbalisant [verbalisant 2] [verdachte] aangehouden.
2. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 februari 2016 (pagina 6 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verdachte:
Ik kwam vandaag 22 februari 2016 bij de infobalie. De baliemedewerker gaf aan dat hij niks voor mij kon betekenen. Ik gaf aan dat ik dan iemand in de Rechtbank zou gaan zoeken die mij wel te woord zou staan. Ik ben gaan zitten bij de zittingskamers om te wachten. Ik zag dat er twee man van de politie aan kwamen lopen. Ik werd door een vrouwelijke politieagente aangesproken. Zij gaf aan dat ik niet welkom was hier en ze gaf aan dat ik wel wist waarom. Ik gaf aan dat ik niet weg zou gaan tot er iemand mij te woord zou staan aan de hand van de meegenomen stukken. Ik heb de politie mijn brief laten zien. Ik hoorde dat de vrouwelijke politieagente, mij verzocht het pand te verlaten. Ik hoorde dat ze dit twee of drie keer herhaalde.
Zaak met parketnummer 21-001884-15 (gevoegd):
1. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal aanhouding, d.d. 14 maart 2014 (opgenomen in het niet genummerde dossier met nummer PL01TM-2014028047) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relaas van verbalisanten:
Op vrijdag 14 maart 2014 omstreeks 12:10 uur, hielden wij op de locatie Guyotplein 1, 9712 NX Groningen (rechtbank), als verdachte aan: [verdachte].
Ik, verbalisant [verbalisant 3], belast met de bewaking van de orde in het gerechtsgebouw te Groningen, werd op vrijdag 14 maart 2014 rond 12:00 uur door de portier van het gerechtsgebouw verzocht om een persoon naar de informatiebalie van het gerechtsgebouw te begeleiden. Ik, verbalisant [verbalisant 3], zag dat de mij ambtshalve bekende [verdachte] bij de portiersloge van het gerechtsgebouw stond. Mij, verbalisant [verbalisant 3], is ambtshalve bekend dat deze [verdachte] zich tijdens eerdere bezoeken intimiderend heeft gedragen en uitgelaten tegenover rechtbankmedewerkers. Ik, verbalisant [verbalisant 3], weet ambtshalve dat door de beveiliging van de rechtbank te kennen is gegeven dat hij alleen welkom is in het gerechtsgebouw indien hij een daadwerkelijk doel heeft om het gebouw te betreden en dat dit alleen mogelijk is onder begeleiding van de parketpolitie.
Ik, verbalisant [verbalisant 3], ben vervolgens samen met die [verdachte] gelopen naar de informatiebalie. Aldaar zag ik, verbalisant [verbalisant 3], dat [verdachte] een brief overlegde aan die medewerker. Ik zag en hoorde dat [verdachte] tegen die medewerker van de rechtbank zei dat hij een gesprek wenste. Ik hoorde de medewerker van de rechtbank tegen [verdachte] zeggen dat er geen gesprek mogelijk was en dat hem dat al middels een brief te kennen was gegeven. Ik, verbalisant [verbalisant 3], hoorde vervolgens dat de medewerker van de rechtbank driemaal tegen [verdachte] zei dat deze het gerechtsgebouw diende te verlaten en dat deze medewerker anders de parketpolitie zou gaan vragen om deze [verdachte] te verwijderen. Ik, verbalisant [verbalisant 3], hoorde [verdachte] zeggen dat hij het gebouw niet wilde verlaten. Vervolgens heb ik, verbalisant [verbalisant 3], [verdachte] driemaal gevorderd om het gebouw te verlaten. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij voor niemand bang was en dat hij niet weg zou gaan. Omdat hij niet aan de vorderingen voldeed is [verdachte] door ons, verbalisanten, aangehouden.
2. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 maart 2014 (opgenomen in het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verdachte:
Ik ben vandaag (het hof begrijpt: 14 maart 2014) naar de rechtbank gekomen voor uitleg over wat mij is aangedaan. U zegt mij dat ik mij strafbaar heb gemaakt aan lokaalvredebreuk.
Ik heb wel gehoord dat ik het gebouw uit moest, maar dat wilde ik niet."

3.Beoordeling van de middelen

3.1.
De middelen bevatten onder meer de klacht dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, telkens heeft bewezenverklaard dat de vordering is gedaan door een "bevoegde" ambtenaar als bedoeld in art. 139, eerste lid, Sr.
3.2.
In cassatie zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Art. 138, eerste lid, Sr:
"Hij die in de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie."
- Art. 139, eerste lid, Sr:
"Hij die in een voor de openbare dienst bestemd lokaal wederrechtelijk binnendringt, of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."
3.3.1.
De conceptredactie van de huidige art. 138 Sr (huisvredebreuk) en 139 Sr (lokaalvredebreuk), die uitgangspunt vormde voor de beraadslagingen van de Staatscommissie voor de zamenstelling van een Wetboek van Strafregt 1870/1876 (naar haar voorzitter ook Commissie De Wal geheten) die het oorspronkelijk regeringsontwerp van het Wetboek van Strafrecht heeft voorbereid, hield - kort gezegd en voor zover hier van belang - in dat voor huisvredebreuk vereist was een "vordering van den regthebbende" en voor lokaalvredebreuk een "vordering der ambtenaren aldaar werkzaam" (bijlage 78: art. 1-2).
Een der commissieleden (Pols) stelde voor "vordering van den regthebbende" te wijzigen in "vordering van of vanwege den regthebbende" omdat niet alleen de eigenaar/bewoner maar "ook de huisgasten, bedienden, enz. het [weren van de indringer] moeten kunnen vorderen met strafrechtelijk gevolg bij weigering". Tevens stelde hij voor om beide bepalingen te combineren en strafbaar te stellen het niet voldoen aan de "vordering van of vanwege den regthebbende". Hij lichtte dit voorstel als volgt toe: "een publiek kantoor is (...) 'van een ander' namelijk de Staat, de gemeente, enz., de vordering om te vertrekken door de ambtenaren gedaan geschiedt door of vanwege den regthebbende" (bijlage 78a).
Een ander commissielid (Modderman) stelde voor de conceptredactie te vervangen door de strafbaarstelling van het "wederregtelijk" in een woning of besloten lokaal binnendringen of vertoeven. Dit voorstel lichtte hij als volgt toe: "De regter weet ook zonder ons wel, dat wie bij dag de geopende voordeur of een publiek lokaal binnentreedt er 'wederregtelijk vertoeft' van 't oogenblik af dat hij nalaat het bevel om weg te gaan te gehoorzamen" (bijlage 78d).
Tijdens de beraadslagingen besloot de commissie met drie tegen twee stemmen de conceptredactie te handhaven, zij het dat het bij huisvredebreuk moest gaan om een "vordering van of vanwege den regthebbende" (notulen deel II, p. 233). Tijdens het verdere beraad over de formulering van lokaalvredebreuk werd de "vordering der ambtenaren aldaar werkzaam" gewijzigd in de "vordering van den bevoegden ambtenaar" (notulen deel II, p. 241/242). De notulen bevatten evenwel geen enkel aanknopingspunt die deze wijziging zou kunnen verklaren. Ook in de (parlementaire) stukken betreffende het verdere verloop van de totstandkoming van de huidige art. 138 en 139 Sr is zo een aanknopingspunt niet te vinden.
3.3.2.
Tegen deze achtergrond bezien moet worden aangenomen dat de woorden 'vordering van den "bevoegden" ambtenaar' in art. 139, eerste lid, Sr enkel tot uitdrukking brengen dat de vordering moet zijn gedaan vanwege de rechthebbende - bijvoorbeeld de Staat of de gemeente - van het voor de openbare dienst bestemde lokaal. Onder "ambtenaar" is tevens begrepen degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd (vgl. HR 18 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2599).
3.4.
Gelet op het doel en de strekking van art. 139, eerste lid, Sr, zoals deze mede kunnen worden afgeleid uit hetgeen hiervoor onder 3.3.1 is weergegeven, en in aanmerking genomen dat uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de desbetreffende verbalisant de vordering telkens deed namens de rechthebbende, geeft de bestreden uitspraak niet blijk van een onjuiste uitleg van art. 139, eerste lid, Sr en is de bewezenverklaring naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.5.
De klacht faalt.
3.6.
Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 november 2018.