ECLI:NL:HR:2018:2099

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
17/00854
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de afwijzing van het verzoek tot aanhouding in een strafzaak wegens afwezigheid van de verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1975, had zijn twee dochters in Libië achtergelaten en werd beschuldigd van het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan wettig gezag, zoals vastgelegd in artikel 279.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte was niet verschenen op de zitting in hoger beroep, en zijn raadsvrouw, mr. M.G.M. Frerix, had een verzoek tot aanhouding ingediend op basis van het feit dat de verdachte zonder geldig paspoort in Libië verbleef. Het Hof wees dit verzoek af, met de overweging dat de verdachte zelf verantwoordelijk was voor zijn afwezigheid en niet had aangetoond dat hij iets had gedaan om deze situatie te verhelpen.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2018:1934) en benadrukte dat een verzoek tot aanhouding kan worden gedaan door de verdachte of diens gemachtigde raadsman. De rechter dient een belangenafweging te maken tussen het aanwezigheidsrecht van de verdachte en het belang van een doeltreffende en spoedige berechting. In dit geval oordeelde de Hoge Raad dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het verzoek tot aanhouding was afgewezen en dat het Hof niet had aangetoond dat het een belangenafweging had gemaakt. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte en de noodzaak voor de rechter om een zorgvuldige afweging te maken bij verzoeken tot aanhouding, vooral wanneer de afwezigheid van de verdachte het gevolg is van omstandigheden die hij zelf heeft gecreëerd.

Uitspraak

13 november 2018
Strafkamer
nr. S 17/00854
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 30 januari 2017, nummer 21/006272-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 januari 2017 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:
"Als raadsvrouw van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M.G.M. Frerix, advocate te Ede (Gld.), die verklaart uitdrukkelijk door verdachte gemachtigd te zijn de verdediging te voeren.
(...)
De raadsvrouw deelt mede, zakelijk weergegeven:
Mijn cliënt wil gebruik maken van zijn recht om aanwezig te zijn bij de behandeling van deze strafzaak. In een eerder stadium heeft hij zijn paspoort in moeten leveren en dat paspoort heeft hij niet terug ontvangen. Mijn cliënt heeft verzocht om de teruggave van zijn paspoort, maar dat verzoek is in oktober 2015 afgewezen. Mijn cliënt verblijft in Libië en zonder reisdocument kan hij niet afreizen naar Nederland. In een thans bij de rechtbank aanhangige strafzaak is het onderzoek ter terechtzitting geschorst, teneinde mijn cliënt in de gelegenheid te stellen aanwezig te zijn bij de behandeling van die strafzaak. Ik verzoek aanhouding van de behandeling heden.
De voorzitter deelt mede dat in de door de raadsvrouw bedoelde strafzaak van verdachte bij de rechtbank is opgemaakt een proces-verbaal van bevindingen, op 12 januari 2017 te Arnhem op ambtseed opgemaakt door mr. M. Zwartjes, officier van justitie, werkzaam in het arrondissementsparket Oost-Nederland, welk proces-verbaal is voorzien van het parketnummer 05/881876-15. Het hof heeft een kopie van dat proces-verbaal ontvangen en heeft derhalve kennis genomen van de in dat proces-verbaal omschreven gang van zaken.
De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:
Het verzoek tot aanhouding van de behandeling behoort te worden afgewezen. De verdachte heeft in een eerder stadium geen gebruikgemaakt van het aanbod van het openbaar ministerie om hem te helpen bij het verkrijgen van reisdocumenten, daarom kan hij zich thans niet beroepen op het ontbreken daarvan. In verband met een voortvarende afdoening van deze zaak dient de zaak heden te worden afgedaan.
De voorzitter deelt mede, zakelijk weergegeven:
In de strafzaak met het parketnummer 05/881876-15 wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een levensdelict. Uit het opgemaakte proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verdachte geen gebruik heeft gemaakt van het aanbod van het openbaar ministerie om te bemiddelen bij het verkrijgen van de benodigde reisdocumenten.
De raadsvrouw deelt mede, zakelijk weergegeven:
Mijn cliënt heeft verklaard dat hij [betrokkene 1] niet om het leven heeft gebracht.
Ik heb het aanbod niet besproken met mijn cliënt omdat het is gedaan in die andere strafzaak. Ik weet dus ook niet of mijn cliënt dat aanbod heeft begrepen. Er is inmiddels veel tijd verstreken sinds de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting van uw hof van 29 juni 2015. Dit tijdsverloop is niet aan de verdediging te wijten. Ik handhaaf mijn verzoek om de behandeling heden aan te houden.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad. Na hervatting deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede, zakelijk weergegeven:
Het hof wijst af het verzoek tot aanhouding van de behandeling heden. Verdachte is, ondanks dat hij niet kon beschikken over een paspoort, naar Libië gereisd in de wetenschap dat hij in Nederland een hoger beroepszaak heeft lopen. Hij heeft zich welbewust geplaatst in een positie waarin de terugreis naar Nederland ten behoeve van het effectueren van het aanwezigheidsrecht in de hoger beroepszaak op belemmeringen zou kunnen stuiten. Gesteld noch gebleken is overigens dat verdachte iets heeft ondernomen om de door hemzelf opgeworpen reisbelemmering weg te nemen. Gelet hierop gaat het hof ervan uit dat - ondanks het feit dat verdachte te kennen heeft gegeven van zijn aanwezigheidsrecht gebruik te willen maken - verdachte zelf verantwoordelijk is voor de gestelde onmogelijkheid zijn aanwezigheidsrecht te effectueren."
2.3.
Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting kan ter terechtzitting worden gedaan door de verdachte of diens op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman. Ook de raadsman die niet is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de ter terechtzitting niet-verschenen verdachte, kan ter terechtzitting een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting doen voor zover dat verzoek wordt gedaan met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van de in art. 279, eerste lid, Sv bedoelde machtiging. Overeenkomstig art. 329 en 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het openbaar ministerie daaromtrent is gehoord.
Nadat in voorkomende gevallen gelegenheid is geboden voor nadere toelichting of het overleggen van bewijsstukken, kan de rechter het verzoek reeds - dat wil zeggen: zonder dat tot de hierna weer te geven afweging van belangen wordt overgegaan - afwijzen op de grond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is.
Indien zich niet het geval voordoet dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geoordeeld, dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in art. 6, derde lid onder c, EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht - waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid ter terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen - en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van deze afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in geval van afwijzing van het verzoek blijk te geven in de motivering van zijn beslissing. In cassatie kan die motivering slechts op haar begrijpelijkheid worden getoetst. (Vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934.)
2.4.
De afwijzing van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak berust in de kern op het oordeel van het Hof dat de verdachte zich welbewust heeft geplaatst in een positie waarin het effectueren van het aanwezigheidsrecht "op belemmeringen zou kunnen stuiten". Die enkele grond kan de afwijzing van dat verzoek niet dragen, terwijl voorts uit de motivering door het Hof van de afwijzing van dat verzoek niet blijkt dat het Hof de onder 2.3 bedoelde afweging van belangen heeft gemaakt.
2.5.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 november 2018.