Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
6 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 10 februari 2017 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1978. De verdachte is aangeklaagd voor het witwassen van kostbare en exclusieve sieraden, wat valt onder artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door de advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden werkzaam in Rotterdam. Zij hebben middelen van cassatie voorgesteld, die zijn opgenomen in een schriftuur die aan het arrest is gehecht.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarna de raadslieden schriftelijk hebben gereageerd. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 6 november 2018 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.