In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 november 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 januari 2018, nr. 17/00432. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nr. LEE 16/2969) betreffende de aan [X] B.V. opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2012. De belanghebbende heeft een klacht ingediend tegen de uitspraak van het Hof, maar na het verstrijken van de termijn voor de motivering van het beroep in cassatie, heeft de belanghebbende nog een geschrift ingediend, waar de Hoge Raad geen acht op slaat.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarop de belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klacht beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kan leiden. Dit behoeft volgens artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie geen nadere motivering, omdat de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 2 november 2018.