Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het vijfde middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
30 oktober 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk in voorraad hebben en verkopen van het geneesmiddel Kamagra, waarvoor geen handelsvergunning gold, in strijd met artikel 40, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het opzet van de verdachte op de omstandigheid dat voor het geneesmiddel geen handelsvergunning gold, niet zonder meer kon worden afgeleid uit de bewijsvoering van het Hof. Dit leidde echter niet tot cassatie, omdat de overige bewezenverklaarde feiten, waaronder het medeplegen van het verbergen en wegvoeren van een lijk, de verkoop en het aanwezig hebben van cocaïne, en het voorhanden hebben van een stroomstootwapen, niet werden aangetast door het vervallen van het gewraakte onderdeel van de bewezenverklaring. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij de vice-president J. de Hullu als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor het opzet bij economische delicten en de noodzaak om de bewijsvoering zorgvuldig te onderbouwen.