ECLI:NL:HR:2018:2015

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
17/01815
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over zware mishandeling en de gevolgen van een TOM-zitting voor de strafmaat

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor zware mishandeling, waarbij hij op 26 juni 2014 in Rotterdam een persoon zwaar lichamelijk letsel had toegebracht. De verdachte had aanvankelijk een oproep ontvangen voor een TOM-zitting, waar maximaal 120 uren taakstraf kon worden opgelegd. De verdediging stelde dat het Hof deze omstandigheid mee had moeten nemen bij de bepaling van de strafmaat. Het Hof had de verdachte echter veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet in strijd met de wet had gehandeld door de omstandigheid van de TOM-zitting niet als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt te beschouwen. Het oordeel van het Hof getuigde niet van een onjuiste rechtsopvatting en was niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad benadrukte dat het Openbaar Ministerie niet gebonden was aan het maximum van 120 uren taakstraf bij het formuleren van de strafeis, ondanks de eerdere oproep voor de TOM-zitting. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere veroordeling door het Hof in stand bleef.

Uitspraak

6 november 2018
Strafkamer
nr. S 17/01815
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 28 maart 2017, nummer 22/005046-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het derde middel

2.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat het Hof de omstandigheid dat de verdachte aanvankelijk door het Openbaar Ministerie was opgeroepen voor de behandeling van deze strafzaak op een zogenoemde 'TOM-zitting' dient "mee te nemen bij de bepaling van de eventuele strafmaat".
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 26 juni 2014 te Rotterdam aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken rib en een gebroken kaak en een kapot oog en een gebroken jukbeen en een gebroken oogkasbodem en een breuk in de kaakholtewand), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen tegen het hoofd en tegen het lichaam te schoppen."
2.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig een door hem overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Strafmaat
De rechtbank heeft cliënt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met de helft voorwaardelijk. Deze straf past volgens de LOVS Oriëntatiepunten bij een bewezenverklaring van zware mishandeling met zeer zwaar lichamelijk letsel. Dat is hier niet aan de orde.
Cliënt is eerder opgeroepen voor een TOM-zitting voor deze zaak en vervolgens ook nog een voor een politierechterzitting. Die TOM-zitting zou plaatsvinden op 15 april 2015. Nu bij een TOM-zitting niet meer dan 120 uur taakstraf kan worden opgelegd, is het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt door het OM dat cliënt voor deze zaak uiteindelijk ten hoogste 120 uur taakstraf opgelegd zou kunnen krijgen. In ieder geval zou dit eraan in de weg moeten staan dat het OM meer eist dan deze 120 uur taakstraf. Ik verzoek u dit ook mee te nemen bij de bepaling van de eventuele strafmaat."
2.2.3.
Dat proces-verbaal houdt, voor zover hier van belang, voorts in:
"De advocaat-generaal voert het woord tot repliek als volgt:
Het is ongelukkig dat de verdachte is uitgenodigd voor een zogenoemde TOM-zitting. Ik stel mij echter op het standpunt dat hij daaraan geen gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen met betrekking tot de afdoening van de zaak. Het staat niet vast dat iemand die op een TOM-zitting wordt uitgenodigd en verschijnt een taakstraf krijgt aangeboden. De verdachte is een ontkennende verdachte. Dat had tot een dagvaarding geleid.
De raadsman voert het woord tot dupliek als volgt:
Het moge duidelijk zijn dat de verdachte niet akkoord zou zijn gegaan met een transactie of een strafbeschikking, maar ik hoor geen enkele reden van de advocaat-generaal waarom men er niet op mag vertrouwen dat er na een TOM-zitting niet hoger zal worden geëist."
2.3.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van "zware mishandeling" veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2.4.
Het Hof heeft het aangevoerde kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is - mede in het licht van het vereiste dat zo'n standpunt door argumenten geschraagd dient te zijn - niet onbegrijpelijk (vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, rov. 3.7.1).
2.5.
Het middel faalt.
2.6.
Overigens leidt de omstandigheid dat het Openbaar Ministerie in een eerdere fase in de procedure de verdachte opriep voor een zogenoemde TOM-zitting (waar het Openbaar Ministerie niet meer dan 120 uren taakstraf kan opleggen), maar vervolgens tot dagvaarding overging, er niet toe dat het Openbaar Ministerie bij het formuleren van de strafeis was gebonden aan een maximum van 120 uren taakstraf.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 november 2018.