ECLI:NL:HR:2018:2005

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
17/00507
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensensmokkel door vreemdelingen uit Eritrea met auto vanuit Italië naar Nederland

In deze zaak gaat het om de cassatie van een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor mensensmokkel. De verdachte, geboren in 1984, heeft in de periode van 21 mei 2014 tot en met 12 juni 2014 twee vreemdelingen, afkomstig uit Eritrea, geholpen bij hun illegale binnenkomst in Nederland. De verdediging stelde dat de verdachte handelde uit humanitaire overwegingen, gezien de slechte situatie in Eritrea. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte hen vanuit Italië naar Nederland had gebracht, een veilig land van eerste opvang, en dat er geen noodsituatie was die het illegaal over de grens brengen rechtvaardigde. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat het oordeel van het Hof niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad verwerpt het beroep in cassatie op 30 oktober 2018.

Uitspraak

30 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 17/00507
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 18 november 2016, nummer 21/006116-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.T. de Vaal, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel keert zich tegen de verwerping door het Hof van het verweer dat de verdachte enkel uit humanitaire overwegingen heeft gehandeld ten aanzien van het bewezenverklaarde, kort gezegd het door de verdachte bieden van hulp bij illegale binnenkomst van twee vreemdelingen als bedoeld in art. 197a, eerste lid, Sr.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 21 mei 2014 tot en met 12 juni 2014 in Nederland, anderen, te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2], behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland, immers heeft verdachte die [betrokkene 1] en die [betrokkene 2] in een door verdachte bestuurde auto vanuit het buitenland binnen het grondgebied van Nederland gebracht en aldus Nederland doen binnenkomen, terwijl verdachte wist dat die toegang wederrechtelijk was."
2.2.2.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft ten aanzien van het ten laste gelegde een beroep gedaan op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid en ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat - kort gezegd - de verdachte enkel heeft gehandeld uit humanitaire motieven. In dit verband heeft de raadsman gewezen op de slechte humanitaire situatie in Eritrea, het land van herkomst van [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
In het midden latend of het enkele handelen uit humanitair oogpunt moet leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging, stelt het hof vast dat verdachte [betrokkene 1] en [betrokkene 2] niet uit hun land van herkomst maar - nadat zij daar op eigen gelegenheid waren aangekomen - vanuit Italië, welk land als (veilig) land van eerste opvang kan gelden, binnen Nederland heeft gebracht. Niet valt in te zien dat dit vanuit humanitair oogpunt geboden was en niet de voor toelating van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] geldende procedures konden worden gevolgd.
Het verweer wordt verworpen.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn."
2.3.
Handelen op humanitaire gronden kan, indien het Openbaar Ministerie heeft geoordeeld dat het opportuun is te vervolgen, onder omstandigheden op grond van een algemene strafuitsluitingsgrond in de weg staan aan de strafbaarheid van de in art. 197a Sr omschreven mensensmokkel of van de dader daarvan. Daarbij kan vooral worden gedacht aan noodtoestand, waarbij - in het algemeen gesproken - de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren. In bijzondere gevallen zou ook denkbaar kunnen zijn een beroep op psychische overmacht waarvoor sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Of een beroep op een dergelijke strafuitsluitingsgrond kan worden aanvaard hangt af van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. Mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling kan in het bijzonder worden gedacht aan gevallen van humanitaire bijstand zonder enig oogmerk van eigen bevoordeling aan een vreemdeling van wie aannemelijk is dat hij in een zijn leven of veiligheid bedreigende noodsituatie verkeert en aan wie bij zijn vlucht redelijkerwijze niet op andere wijze hulp kan worden geboden dan door hem wederrechtelijk over de grens met Nederland te brengen of in Nederland verder te brengen. (Vgl. HR 16 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:888, NJ 2017/367.)
2.4.1.
Het Hof heeft overwogen dat namens de verdediging is gewezen op de noodsituatie in Eritrea, het land van herkomst van [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Voorts ligt in de overwegingen van het Hof besloten dat, gelet op de omstandigheid dat de verdachte hen vanuit Italië naar Nederland heeft gebracht, niet aannemelijk is dat sprake was van een noodsituatie bij verder verblijf in Italië en dat redelijkerwijze niet op andere wijze hulp kon worden geboden dan door hen wederrechtelijk over de grens met Nederland te brengen.
2.4.2.
Gelet op het voorgaande, getuigt het oordeel van het Hof dat niet valt in te zien dat het illegaal in Nederland brengen van voornoemde personen op humanitaire gronden geboden was, niet van een onjuiste rechtsopvatting, is het niet onbegrijpelijk en is het, mede gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd, toereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 oktober 2018.