In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende het gezag van een moeder over haar dochter. De moeder had eerder verzocht om een deskundige te benoemen in het kader van de procedure, maar het hof had hier niet op beslist. De moeder was gezamenlijk met de vader belast met het ouderlijk gezag over hun dochter, die in 2007 geboren was. In 2010 werd de dochter onder toezicht gesteld en in 2013 werd een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De dochter verbleef sinds september 2014 in een gezinshuis van 's-Heeren Loo.
De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de William Schrikker Stichting tot voogd te benoemen. De rechtbank had dit verzoek toegewezen, en het hof had de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De moeder heeft cassatie ingesteld, waarbij zij onder andere aanvoerde dat het hof niet had beslist op haar verzoek tot benoeming van een deskundige. De Hoge Raad oordeelde dat het hof dit verzoek had moeten behandelen, aangezien de moeder dit verzoek had gehandhaafd. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing.