ECLI:NL:HR:2018:1984

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
18/01175
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van moeder over minderjarige en verzoek tot benoeming deskundige

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende het gezag van een moeder over haar dochter. De moeder had eerder verzocht om een deskundige te benoemen in het kader van de procedure, maar het hof had hier niet op beslist. De moeder was gezamenlijk met de vader belast met het ouderlijk gezag over hun dochter, die in 2007 geboren was. In 2010 werd de dochter onder toezicht gesteld en in 2013 werd een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De dochter verbleef sinds september 2014 in een gezinshuis van 's-Heeren Loo.

De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de William Schrikker Stichting tot voogd te benoemen. De rechtbank had dit verzoek toegewezen, en het hof had de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De moeder heeft cassatie ingesteld, waarbij zij onder andere aanvoerde dat het hof niet had beslist op haar verzoek tot benoeming van een deskundige. De Hoge Raad oordeelde dat het hof dit verzoek had moeten behandelen, aangezien de moeder dit verzoek had gehandhaafd. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing.

Uitspraak

19 oktober 2018
Eerste Kamer
18/01175
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. S. Kousedghi,
t e g e n
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO MIDDEN-NEDERLAND,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de raad.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikking in de zaak C/16/420479/FL RK 16-1549 van de rechtbank Midden-Nederland van 23 februari 2017;
b. de beschikking in de zaak 200.216.142/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 december 2017.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raad heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, van 19 december 2017, en tot verwijzing naar een ander gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Uit de moeder is in 2007 een dochter geboren.
De moeder en de vader waren tot 23 februari 2017 gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de dochter.
(ii) In 2010 is de dochter voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld. Deze maatregel is nadien telkens verlengd.
(iii) In 2013 is een machtiging tot uithuisplaatsing van de dochter verleend. Ook deze maatregel is nadien telkens verlengd.
(iv) De dochter verblijft sinds september 2014 in een gezinshuis van ’s-Heeren Loo.
3.2.1
In deze procedure verzoekt de raad, voor zover in cassatie van belang, het gezag van de moeder over de dochter te beëindigen en de William Schrikker Stichting tot voogd over de dochter te benoemen.
De rechtbank heeft de verzoeken van de raad toegewezen.
3.2.2
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
3.3.1
Onderdeel 1.1 van het middel klaagt naar de kern genomen dat het hof niet heeft beslist op het subsidiaire verzoek van de moeder tot het gelasten van een deskundigenonderzoek op de voet van art. 810a lid 2 Rv.
3.3.2
De moeder heeft in haar appelschrift primair verzocht de verzoeken van de raad af te wijzen en subsidiair haar verzoek tot benoeming van een deskundige toe te wijzen. Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder aldaar primair verzocht de verzoeken van de raad af te wijzen en subsidiair de uitspraak aan te houden in afwachting van onder meer de uitkomsten van de therapie van de dochter. Nadat het hof de zaak had aangehouden teneinde de advocaat van de moeder in de gelegenheid te stellen nadere informatie toe te zenden over genoemde therapie, heeft de advocaat bij brief van 10 november 2017 aan het hof bericht dat de moeder “haar ter zitting gedane beslissing om het verzoek om een second opinion te laten vallen, herroept”. (Zie nader over de gang van zaken in hoger beroep de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.4-2.5.)
Gelet op het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat de moeder haar in het appelschrift gedane subsidiaire verzoek tot benoeming van een deskundige op de voetvan art. 810a lid 2 Rv, heeft gehandhaafd. Het hof had derhalve op dat verzoek moeten ingaan. Nu het hof dit heeft nagelaten – het verzoek wordt in de bestreden beschikking niet genoemd -, is de klacht van onderdeel 1.1 gegrond. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 december 2017;
verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
19 oktober 2018.