Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Amsterdam,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
- i) [verzoeker], geboren in 1971, is met ingang van 1 juni 2015 in dienst getreden bij Colliers als
- ii) Op 21 april 2015 hebben partijen een arbeidsovereenkomst ondertekend. Art. 1 lid 2 daarvan luidt:
(…)”
- iv) Een jaar later, op 18 april 2016, hebben twee partners van Colliers aan [verzoeker] meegedeeld dat Colliers de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] niet wilde voortzetten. Tijdens dat gesprek hebben zij namens Colliers een brief aan [verzoeker] overhandigd, waarin dit werd bevestigd.
- v) Bij e-mail van 21 april 2016 heeft [verzoeker] aan Colliers laten weten dat de beslissing zijn contract niet te verlengen voor hem als een donderslag bij heldere hemel kwam en dat een toelichting van de zijde van Colliers hiervoor ontbrak. [verzoeker] heeft Colliers verzocht die beslissing te heroverwegen en hierover nader met hem te spreken.
- vi) Op 22 april 2016 hebben Colliers en [verzoeker] nader gesproken. Bij brief van diezelfde dag heeft Colliers de volgens haar in dit gesprek gemaakte afspraken aan [verzoeker] bevestigd. In die brief staat onder meer dat de aan [verzoeker] toekomende bonus over 2016 volgens de overeengekomen bonusregeling 2016 zou worden afgehandeld, dat alle lopende opdrachten door [verzoeker] waren overgedragen en dat hij volgens Colliers vanaf dat moment vrijgesteld was van werk. Verder laat Colliers weten dat zij zich genoodzaakt zou zien [verzoeker] op non-actief te stellen als deze zou vasthouden aan zijn standpunt dat hij tot 1 juni 2016 moest kunnen blijven doorwerken om zijn bonus over 2016 veilig te stellen.
- vii) Bij brief van 28 april 2016 heeft de advocaat van [verzoeker] aan Colliers laten weten dat [verzoeker] niet instemde met de beschrijving van de hiervoor onder (vi) bedoelde afspraken. Ook is in die brief bezwaar gemaakt tegen de op-non-actiefstelling van [verzoeker].
- viii) Colliers heeft de hiervoor onder (iii) genoemde ‘entreefee’ van € 100.000,-- aan [verzoeker] betaald.
De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. Voor zover in cassatie van belang heeft het hof als volgt overwogen:
4.Beslissing
19 oktober 2018.