ECLI:NL:HR:2018:1969

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
15/00878
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Uitspraak na prejudiciële beslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over valutaverlies op deelneming in andere lidstaat en de gevolgen voor vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 15/00878. De zaak betreft een geschil over de aftrekbaarheid van valutaverlies op een deelneming die in een andere lidstaat is gevestigd, in het kader van de vennootschapsbelasting. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag vernietigd en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De kwestie is ontstaan na een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd vastgesteld dat de artikelen 49 en 54 VWEU niet in de weg staan aan een nationale regeling die geen waardeverliezen als gevolg van wisselkoersschommelingen op een deelneming in een andere lidstaat toestaat. Dit arrest volgt op eerdere arresten van de Hoge Raad en het Hof van Justitie, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie vragen had gesteld over de interpretatie van Europese regelgeving in relatie tot nationale belastingwetgeving. De Advocaat-Generaal had eerder geconcludeerd dat het beroep in cassatie gegrond moest worden verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof getuigde van een onjuiste rechtsopvatting, waardoor de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 oktober 2018
nr. 15/00878bis
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de
Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 13 januari 2015, nrs. BK-14/00254 en BK‑14/00255, na beantwoording van de door de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vragen.

1.Geding in cassatie

Voor een overzicht van het geding in cassatie tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 8 juli 2016, nr. 15/00878, ECLI:NL:HR:2016:1351, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.
Bij arrest van 22 februari 2018, X B.V. en X N.V., C‑398/16 en C-399/16, ECLI:EU:C:2018:110, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vragen, voor recht verklaard:
“De artikelen 49 en 54 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling als die in het hoofdgeding, op grond waarvan een in een lidstaat gevestigde moedervennootschap geen waardeverliezen als gevolg van wisselkoersschommelingen op het bedrag van haar deelneming in een in een andere lidstaat gevestigde dochtervennootschap op haar winst in mindering mag brengen, wanneer diezelfde regeling niet symmetrisch daaraan voorziet in belastingheffing over de meerwaarden die uit die schommelingen resulteren.”
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op dit arrest.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 12 juni 2018 nader geconcludeerd tot het gegrond verklaren van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2018:687).
Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op de nadere conclusie van de Advocaat-Generaal.

2.Nadere beoordeling van het middel

2.1.
Uit de hiervoor in onderdeel 1 weergegeven verklaring voor recht volgt dat het in cassatie bestreden oordeel van het Hof, weergegeven in 2.3 van het hiervoor in onderdeel 1 vermelde arrest van de Hoge Raad, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel slaagt daarom.
2.2.
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1 is overwogen, kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De uitspraak van de Rechtbank, waarbij het beroep van belanghebbende ongegrond is verklaard, moet worden bevestigd.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, en de raadsheren J.A.C.A. Overgaauw, P.M.F. van Loon, M.E. van Hilten en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2018.