Uitspraak
1.Geding in cassatie
2. Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
9 oktober 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor medeplegen van poging tot diefstal met braak in een woning, zoals omschreven in artikel 311.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaten G.A. Jansen en Th.O.M. Dieben een middel van cassatie hebben voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Gerechtshof Amsterdam.
De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte niet het recht was gelaten om het laatst te spreken tijdens de terechtzitting in hoger beroep. Dit recht is vastgelegd in artikel 311.4 van het Wetboek van Strafvordering, en het proces-verbaal van de terechtzitting gaf geen blijk van het feit dat aan de verdachte deze mogelijkheid was geboden. De Hoge Raad concludeerde dat het voorschrift van artikel 311.4 Sv op straffe van nietigheid niet in acht is genomen, wat leidde tot de conclusie dat het middel slaagde.
Als gevolg hiervan heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak teruggeworpen naar het Gerechtshof Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan op basis van het bestaande hoger beroep. Deze beslissing benadrukt het belang van het recht op laatste woord voor de verdachte in strafprocedures.