In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2018 uitspraak gedaan over de vordering van de Procureur-Generaal tot herplaatsing en deeltijdontslag van een rechter in de Rechtbank Noord-Holland. De vordering was gebaseerd op artikel 46o van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, in het kader van de arbeidsongeschiktheid van de betrokkene. De betrokkene, geboren in 1968, had een werktijd van 28,8 uur per week, maar door ziekte was zij niet in staat om haar volledige werktijd te vervullen. De Procureur-Generaal heeft op 3 september 2018 gevorderd dat de betrokkene herplaatst zou worden voor 21,6 uur en ontslagen voor 7,2 uur, met ingang van 1 december 2018.
De Hoge Raad heeft in raadkamer het onderzoek ingesteld en op basis van de overgelegde stukken, waaronder een rapport van een arbeidskundig vervolgonderzoek, geconcludeerd dat er voldoende gronden zijn om aan te nemen dat de betrokkene 21,6 uur als maximaal haalbare werktijd kan worden beschouwd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat deze uren door herplaatsing in het ambt van rechter kunnen worden ingevuld. Voor de overige 7,2 uur is de betrokkene in aanmerking gekomen voor ontslag als rechterlijk ambtenaar.
De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat de betrokkene wordt herplaatst in haar ambt van rechter in de Rechtbank Noord-Holland voor 21,6 uur en ontslagen voor 7,2 uur, beide met ingang van 1 december 2018. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 5 oktober 2018.