Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
16 oktober 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor opzettelijk niet voldoen aan een ambtelijk bevel. Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte, mr. M. Ketting, een verzoek tot aanhouding ingediend, omdat de verdachte niet aanwezig kon zijn vanwege de geboorte van zijn tweede kindje, dat in het ziekenhuis verbleef. Dit verzoek was voorafgaand aan de zitting per e-mail ingediend, maar het hof heeft hier niet uitdrukkelijk en gemotiveerd op beslist.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof in strijd met de wet heeft gehandeld door geen expliciete beslissing te geven op het aanhoudingsverzoek. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak, waarin is vastgesteld dat een aanhoudingsverzoek kan worden gedaan door de verdachte of diens gemachtigde raadsman. De Hoge Raad concludeert dat het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep niet voldoet aan de vereisten van een gemotiveerde beslissing op het verzoek van de raadsvrouw.
Als gevolg hiervan vernietigt de Hoge Raad de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kan worden behandeld. Deze uitspraak benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte en de noodzaak voor de rechter om zorgvuldig om te gaan met verzoeken tot aanhouding.