Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De verdachte legt op vragen van de voorzitter de volgende verklaring af.
Ik ben op 18 november 2014 uit Polen teruggekomen. Dat was de eerste keer dat ik de hennep zag in mijn huis. Ik heb de woning aan de [a-straat] te Rotterdam gehuurd en het energiecontract staat ook op mijn naam. Ik heb beide contracten ondertekend. Ik heb ook daadwerkelijk op dat adres gewoond. In de ten laste gelegde periode heb ik in Polen gewoond en mijn huis onderverhuurd aan twee Turkse mannen. Zij betaalden aan mij ongeveer € 300,-, huur per maand per persoon. Dat betaalden zij contant. De laatste betaling ontving ik in juni 2014, vlak voordat ik naar Polen vertrok. Ik ben de Turkse mannen in een café tegengekomen. Zij vertelden mij dat zij nog een erfenis hadden.
(...)
Ik ben van augustus tot november in Polen geweest.
Ik had een vervoersbewijs van mijn reis naar Polen, maar al deze documenten heb ik thuis achter gelaten. Ik weet niet of die er nog zijn. Ik heb de huurbedragen allemaal contant ontvangen en op mijn rekening gestort. Ik heb hiervan geen bewijs.
De advocaat-generaal houdt de verdachte voor dat hij bij de politie heeft verklaard dat hij van de twee mannen € 250,- per maand per persoon ontving.
De raadsvrouw vraagt de verdachte of hij bankafschriften kan overleggen waaruit blijkt dat hij in de ten laste gelegde periode contante stortingen heeft gedaan.
De verdachte vervolgt zijn verklaring.
Ik kan geen bankafschriften laten zien omdat ik de inlogcodes kwijt ben. Vandaag of morgen hoop ik nieuwe codes te ontvangen. Buiten mijn werk was ik ook in Polen in verband met een overlijden en een daaruit voortvloeiende erfenis. Ik ben hiervoor bij een rechtbank in Polen geweest. Hiervan heb ik misschien nog stukken.
De raadsvrouw verzoekt de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd aan te houden, nu de verdachte in de gelegenheid moet worden gesteld stukken te overhandigen met betrekking tot zijn verblijf in Polen gedurende de ten laste gelegde periode.
(...)
De voorzitter vraagt de raadsvrouw welke stukken er dan overlegd zouden moeten worden en wat zij hiermee dan zou willen aantonen.
De raadsvrouw deelt hierop het volgende mede.
Allereerst zou ik de bankafschriften die betrekking hebben op de ten laste gelegde periode willen overleggen. Hieruit blijkt dat er in deze periode contante bedragen op de rekening van mijn cliënt zijn gestort, hetgeen ter onderbouwing van het standpunt van mijn cliënt kan dienen. Ten tweede zou ik mijn cliënt kunnen vragen om achter de stukken van de rechtbank in Polen met betrekking tot de erfenis aan te gaan. Mogelijk volgt hieruit de aanwezigheid van mijn cliënt in Polen.
(...)
Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek van de raadsvrouw wordt afgewezen, nu het hof zich voldoende voorgelicht acht en hem, gegeven de door de raadsvrouw aan dit verzoek ten grondslag gelegde motivering, voor de volledigheid van het onderzoek de noodzaak van de op te zoeken schriftelijke stukken niet is gebleken."