In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van telefonische belediging van een politieagent, hoofdagent [verbalisant], op 20 augustus 2014. De bewezenverklaring was uitsluitend gebaseerd op het proces-verbaal van bevindingen dat door de verbalisant was opgemaakt. De verdediging betwistte de betrouwbaarheid van dit proces-verbaal en voerde aan dat zij niet in de gelegenheid was geweest om de verbalisant te ondervragen, wat in strijd zou zijn met het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd door artikel 6 van het EVRM.
De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de bewezenverklaring in beslissende mate steunde op de verklaring van de verbalisant, die niet door de verdediging was ondervraagd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in strijd met artikel 6 EVRM het proces-verbaal voor bewijs had gebruikt, zonder dat de verdachte op enige wijze was gecompenseerd voor het ontbreken van de mogelijkheid om de verbalisant als getuige te ondervragen. Dit leidde tot de vernietiging van het bestreden arrest en de terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor hernieuwde behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van het ondervragingsrecht in strafzaken en de noodzaak voor een eerlijke procesgang, waarbij de verdediging de mogelijkheid moet hebben om getuigen te ondervragen die belastende verklaringen afleggen.