ECLI:NL:HR:2018:1950

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
16/05290
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewoontewitwassen en medeplegen oplichting via nepaandelenverkoop in Amsterdam

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor gewoontewitwassen en medeplegen van oplichting, waarbij hij betrokken was bij de verkoop van nepaandelen van Amerikaanse niet-beursgenoteerde vennootschappen aan particuliere investeerders vanuit een 'boiler room' in Amsterdam. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak gedeeltelijk vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling van de oplichting ten laste gelegde feiten.

De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het medeplegen van oplichting niet zonder meer kon worden afgeleid uit de bewijsvoering van het Hof. De verdachte had samen met anderen opzettelijk valse hoedanigheden aangenomen en verdichtsels gebruikt om investeerders te misleiden. De Hoge Raad concludeerde dat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen van de wet, wat leidde tot de partiële vernietiging van de uitspraak.

De zaak betreft een complexe oplichting waarbij de verdachte en zijn mededaders investeerders hebben bewogen tot het overmaken van geldbedragen voor aandelen die nooit geleverd zouden worden. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof om de oplichtingszaak opnieuw te beoordelen, terwijl de overige middelen van cassatie zijn verworpen.

Uitspraak

16 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 16/05290
DAZ/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 21 oktober 2016, nummer 23/001490-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.

1.De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Amsterdam - de verdachte ter zake van
1. (de Hoge Raad leest:) "witwassen, meermalen gepleegd",
2. "medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd",
3. "medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd" en
4. "medeplegen van valsheid in geschrift", veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met beslissing omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft T.E. Korff, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

3.Beoordeling van het negende middel

3.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte zich "tezamen en in vereniging met een ander of anderen" heeft schuldig gemaakt aan oplichting niet zonder meer kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is ter zake van het onder 3 tenlastegelegde bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 5 juli 2006 tot en met 1 december 2006, te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, de hierna genoemde personen heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten [betrokkene 7] een totaalbedrag van GBP 19.248,11 en [betrokkene 8] een totaalbedrag van GBP 11.957,80 gestort op de NatWest Bank, ten name van [A] ten behoeve van de aankoop van aandelen [G], immers hebben verdachte en zijn mededaders met bovenomschreven oogmerk - zakelijk omschreven - opzettelijk listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid voorgewend dat [A] LTD bevoegd en in staat was aandelen [G] aan bovengenoemde beleggers te verkopen én af te leveren, waardoor deze personen werden bewogen tot bovenomschreven afgifte."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering, met weglating van de voetnoten waarop deze steunt:
"De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat het niet bevoegd zijn aandelen te verkopen, dan wel het niet kunnen leveren van aandelen, geen oplichtingsmiddel oplevert. Subsidiair heeft ze gesteld dat de verdachte geen wetenschap had over het daadwerkelijk leveren van de aandelen en de vraag of de investeringen bij [G] werden gestort. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het feit heeft medegepleegd.
Het hof overweegt als volgt. Blijkens een brief van 1 december 2006, die door advocaten van [G] naar klanten van [A] met [G] aandelen is verstuurd, was [A] reeds twee jaren niet meer bevoegd [G] te vertegenwoordigen. [A] mocht derhalve niet (meer) in (nieuw uit te geven) [G]-aandelen handelen. Deze aandelen betroffen OTC-aandelen (over the counter), hetgeen met zich brengt dat deze - na afloop van de periode waarin een verkooprestrictie geldt - vrij verhandelbaar waren. De verdachte was bekend met een ruzie tussen [betrokkene 10], eigenaar van [G] en [betrokkene 1]. De verdachte wist dat [betrokkene 1] een brief stuurde aan klanten waarin hij schreef dat [A] wel het recht had om aandelen [G] te verkopen.
[betrokkene 7] heeft verklaard dat hij heeft geprobeerd om aandelen te verkopen in november 2006 en dat hij vervolgens door de verdachte is gebeld. De verdachte vertelde dat het geen goed moment was om de aandelen te verkopen en dat eerst meer geïnvesteerd moest worden om uiteindelijk de aandelen gemakkelijker te verkopen. [betrokkene 7] heeft vervolgens via [A] 12.000 - naar later bleek nooit bij [G] geregistreerde - aandelen gekocht, die uit "een soort depot" kwamen. [betrokkene 7] kocht deze aandelen van [A] en heeft ze in november 2006 betaald aan [A]. Uit telefonische informatie bleek volgens [betrokkene 7] dat [G] niet bekend was met deze 12.000 aandelen. [betrokkene 7] heeft diverse keren geprobeerd zijn geld terug te krijgen van [A] maar [A] wilde de investering niet terugdraaien omdat ze bezorgd waren dat ze hun fee kwijtraakten. [betrokkene 7] heeft geprobeerd de verdachte te ontmoeten, maar dat is niet gelukt. Nu uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de 12.000 aan [betrokkene 7] afgegeven kopieën van aandelen geregistreerd waren bij [G] dan wel anderszins recht gaven op een deel van het eigen vermogen van dit bedrijf, acht het hof bewezen dat [A] op slinkse wijze [betrokkene 7] heeft bewogen om een bedrag van $ 37,149 over te maken naar Nat West Bank, ten name van [A] zonder dat hij daarvoor aandelen kreeg die enige waarde [G] vertegenwoordigde.
[betrokkene 8] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij in 2003 de eerste aandelen [G] heeft gekocht, dat hij heeft geprobeerd aandelen te verkopen, maar dat dit niet is gelukt. In 2006 heeft hij opnieuw opdracht gegeven om aandelen [G] te kopen, maar in plaats daarvan kreeg hij aandelen [E]. Hij heeft aan [betrokkene 6] geschreven dat hij het daar niet mee eens was. [betrokkene 8] heeft daarna een advocaat ingeschakeld en geen zaken meer gedaan met [A]. Desgevraagd verklaart [betrokkene 8] dat hij daarna telefonisch is benaderd door [G], dat zij aandelen van hem wilden kopen, maar dat hij dan eerst een bedrag van 10% van de na de verkoop te ontvangen verkoopprijs moest storten in een depot.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat niet kan worden bewezen dat de verdachte dit feit heeft medegepleegd overweegt het hof het volgende. [betrokkene 8] heeft weliswaar verklaard dat hem de naam [verdachte] niets zegt, maar uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op de hoogte was en deelnam aan de ten laste gelegde oplichting met betrekking tot de aandelen [G]. Uit een opname van een telefoongesprek tussen [betrokkene 1] en de verdachte volgt dat de verdachte in nauwe samenspraak met [betrokkene 1] klanten, die vragen stelden over [G], te woord stond. Als [betrokkene 1] in een telefoongesprek zegt dat de verdachte de klanten het standaardantwoord moet sturen, antwoordt de verdachte dat 'we dat ook doen.' Uit het vervolg van de weergave van dit gesprek leidt het hof af dat de verdachte tegen klanten die vragen stelden over [G] als standaardantwoord gaf dat alle [G] aandelen 'zijn gestuurd naar [G] hoofdkantoor in USA en geplaatst zijn in het nieuwe bedrijf'. Dit antwoord kan niet anders worden omschreven dan als een leugen omdat de verdachte wist dat [A] niet mocht optreden namens [G], [A] geen aandelen mocht verkopen voor [G] en niet kon weten waar de aandelen van [G] zich bevonden. De verdachte heeft [betrokkene 7] en [betrokkene 8] tezamen en in vereniging met anderen bewogen om meer aandelen [G] te kopen door onwaarheden te (laten) vertellen. Daardoor heeft de verdachte willens en wetens onjuiste informatie aan klanten medegedeeld, dan wel door anderen laten mededelen.
De verweren van de raadsvrouw slagen niet. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem onder 3 primair ten laste gelegde."
3.3.
Aangezien de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte "tezamen en in vereniging met anderen" de tenlastegelegde oplichting heeft gepleegd, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de bewijsvoering van het Hof, is de bestreden uitspraak in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde, het vierde, het zesde en het tiende middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 oktober 2018.