In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor gewoontewitwassen en medeplegen van oplichting, waarbij hij betrokken was bij de verkoop van nepaandelen van Amerikaanse niet-beursgenoteerde vennootschappen aan particuliere investeerders vanuit een 'boiler room' in Amsterdam. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak gedeeltelijk vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling van de oplichting ten laste gelegde feiten.
De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het medeplegen van oplichting niet zonder meer kon worden afgeleid uit de bewijsvoering van het Hof. De verdachte had samen met anderen opzettelijk valse hoedanigheden aangenomen en verdichtsels gebruikt om investeerders te misleiden. De Hoge Raad concludeerde dat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen van de wet, wat leidde tot de partiële vernietiging van de uitspraak.
De zaak betreft een complexe oplichting waarbij de verdachte en zijn mededaders investeerders hebben bewogen tot het overmaken van geldbedragen voor aandelen die nooit geleverd zouden worden. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof om de oplichtingszaak opnieuw te beoordelen, terwijl de overige middelen van cassatie zijn verworpen.