Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
16 oktober 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de vraag of de verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 juli 2017. De verdachte had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen omdat hij een verplichte EMA-cursus te laat had betaald. De ongeldigverklaring was per aangetekende brief naar de verdachte verzonden. De verdachte stelde dat hij niet op de hoogte was van de ongeldigverklaring en dat er geen ander rijbewijs aan hem was afgegeven na de ongeldigverklaring.
De Hoge Raad oordeelt dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte geen ander rijbewijs was afgegeven na de ongeldigverklaring. De conclusie van de Advocaat-Generaal, P.C. Vegter, was om het beroep te verwerpen. De Hoge Raad oordeelt dat het middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep wordt verworpen, en dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.