ECLI:NL:HR:2018:1888

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
9 oktober 2018
Zaaknummer
17/00351
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na termijnoverschrijding en de vereiste vertaling van vonnissen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep omdat dit te laat was ingesteld. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen schriftelijke vertaling van de mededeling van het vonnis had ontvangen, zoals vereist op grond van artikel 366, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad oordeelde dat de mate waarin de verdachte de Nederlandse taal beheerst, een relevante omstandigheid is voor de beoordeling of hij recht heeft op een vertaling. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte voldoende Nederlands sprak, aangezien hij tijdens zijn verhoor door de politie niet had aangegeven dat hij de taal niet begreep. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep, niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de beslissing van het Hof in stand bleef.

Uitspraak

9 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 17/00351
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 18 januari 2017, nummer 21/003313-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de verdachte niet binnen de daartoe gestelde wettelijke termijn het hoger beroep heeft ingesteld, zodat hij daarin niet-ontvankelijk is. Daartoe wordt aangevoerd dat de verdachte - in strijd met art. 366, vierde lid, Sv - geen schriftelijke vertaling van de mededeling van het vonnis is verstrekt.
2.2.1.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
"De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ontvankelijk is in het hoger beroep. Volgens de raadsman kan op basis van de akte van uitreiking niet worden vastgesteld welk document aan verdachte is uitgereikt. Daarnaast is verdachte de Nederlandse taal niet machtig en is de mededeling uitspraak niet in een voor verdachte begrijpelijke taal aan hem uitgereikt.
Het hof overweegt hierover het volgende. In het dossier bevindt zich een akte van uitreiking waaruit blijkt dat een brief op 25 mei 2016 is uitgereikt aan verdachte in persoon. Op deze akte staat het parketnummer van de onderhavige zaak en, met de hand geschreven, 'mu'. Het hof is van oordeel dat op basis van die gegevens de brief, die is uitgereikt, de mededeling uitspraak is.
Deze mededeling uitspraak is in de Nederlandse taal opgesteld. Verdachte is door de politie in het Nederlands verhoord. Daar heeft hij verklaard dat hij het Nederlands soms niet goed begrijpt. De verbalisant heeft daarop voorgesteld om verder te gaan met het verhoor, waarbij verdachte het kon aangeven wanneer hij het niet begreep, zodat dan een tolk kon worden ingeschakeld. Verdachte heeft hiermee ingestemd en het verhoor is verder gegaan. Verdachte heeft gedurende het verdergaande verhoor niet aangegeven dat hij iets niet begrijpt. Het hof leidt hier uit af dat verdachte de Nederlandse taal voldoende machtig is om de inhoud van het vonnis te kunnen begrijpen.
Verdachte kan volgens de wet gedurende veertien dagen na betekening van het vonnis, tegen het vonnis hoger beroep instellen. Het hoger beroep is echter pas na het verstrijken van die termijn ingesteld. Daarom zal verdachte niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep."
2.2.2.
Bij de stukken van het geding bevindt zich het proces-verbaal van het eerste verhoor door de politie van de verdachte van 16 juni 2016. De inhoud daarvan is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.7 als volgt samengevat:
"Raadpleging van het desbetreffende proces-verbaal van dat verhoor, dat zich bij de processtukken bevindt, leert dat in het kader van dit verhoor een - in de schriftelijke weergave tien pagina's omvattend - gesprek in de vraag - antwoordstijl in de Nederlandse taal heeft plaatsgevonden. (...) [Hierbij is] nog van belang op te merken dat de verdachte uitgebreid heeft geantwoord op de aan hem gestelde vragen en niet slechts met ja of nee heeft volstaan. Tenslotte geeft blijkens het proces-verbaal van verhoor de verdachte aan het eind van dat verhoor aan dat alle vragen voor hem duidelijk zijn geweest."
2.3.1.
Art. 366, vierde lid, Sv is ingevoerd bij de Wet van 28 februari 2013, Stb. 2013, 85, tot implementatie van richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280). Deze wet is in werking getreden op 1 oktober 2013 (Stb. 2013, 268).
2.3.2.
Art. 366 Sv luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
"1. De officier van justitie doet de mededeling van het vonnis dat de beslissing van de rechtbank op grond van artikel 349, 351 of 352, tweede lid, bevat en dat buiten de aanwezigheid van de verdachte is uitgesproken, zo spoedig mogelijk aan hem betekenen.
(...)
3. De mededeling vermeldt de rechter die het vonnis heeft gewezen, de dagtekening van het vonnis, de benaming van het strafbaar feit met vermelding van de plaats en het tijdstip waarop het zou zijn begaan, en voor zoveel in het vonnis vermeld, naam en voornamen, geboortedatum en -plaats, en de woon- of verblijfplaats van de verdachte.
4. Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem tevens een schriftelijke vertaling van de mededeling in een voor hem begrijpelijke taal verstrekt."
2.4.
Op grond van de geschiedenis van de totstandkoming van art. 366, vierde lid, Sv, zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.4 en 3.5, moet worden aangenomen dat de mate waarin een verdachte ten tijde van het eerste verhoor door de politie de Nederlandse taal beheerst mede een relevante omstandigheid kan zijn voor de beoordeling of sprake is van een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst in de zin van voormelde bepaling.
2.5.1.
Gelet hierop geeft het klaarblijkelijke oordeel van het Hof dat in de onderhavige zaak een schriftelijke vertaling van de mededeling van het vonnis achterwege kon blijven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Het kan, verweven als het is met aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van feitelijke aard, in cassatie niet verder worden getoetst.
2.5.2.
Het voorgaande brengt mee dat het oordeel van het Hof dat zich door de uitreiking van de mededeling uitspraak een omstandigheid heeft voorgedaan als bedoeld in art. 408, tweede lid, Sv en het hoger beroep derhalve te laat is ingesteld, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en evenmin onbegrijpelijk is.
2.6.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 oktober 2018.