Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
9 oktober 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep omdat dit te laat was ingesteld. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen schriftelijke vertaling van de mededeling van het vonnis had ontvangen, zoals vereist op grond van artikel 366, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad oordeelde dat de mate waarin de verdachte de Nederlandse taal beheerst, een relevante omstandigheid is voor de beoordeling of hij recht heeft op een vertaling. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte voldoende Nederlands sprak, aangezien hij tijdens zijn verhoor door de politie niet had aangegeven dat hij de taal niet begreep. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep, niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de beslissing van het Hof in stand bleef.