Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede en het derde middel
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Slotsom
5.Beslissing
9 oktober 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte is veroordeeld voor moord op zijn ex-partner en overtreding van de Opiumwet. De Hoge Raad heeft op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 16/05929. De verdachte, geboren in 1988, heeft zijn beroep ingesteld via zijn advocaat M.J.N. Vermeij. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte beoordeeld. Het tweede en derde middel konden niet tot cassatie leiden, omdat deze geen nadere motivering behoefden. Het eerste middel klaagde over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad oordeelde dat dit middel gegrond was, aangezien de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, EVRM was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zestien jaren.
In de slotsom heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf is verminderd tot vijftien jaren en zes maanden, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.