Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
9 oktober 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de verdachte is vrijgesproken van schuldheling. De Hoge Raad behandelt de klacht van de verdachte dat het Hof ten onrechte niet heeft onderzocht of de dagvaarding in hoger beroep en de inleidende dagvaarding op de juiste wijze zijn betekend. De Hoge Raad oordeelt dat de klacht niet met voldoende duidelijkheid is onderbouwd en dat het oordeel van het Hof dat de dagvaarding rechtsgeldig is betekend niet onjuist of onbegrijpelijk is. De Hoge Raad verwerpt het beroep, omdat de klacht niet voldoet aan de eisen die aan een middel van cassatie worden gesteld. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 9 oktober 2018, waarbij de vice-president J. de Hullu als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers. De zaak betreft de strafrechtelijke aspecten van schuldheling, zoals vastgelegd in artikel 417bis.1.a van het Wetboek van Strafrecht, en de procedurele vereisten voor dagvaarding in hoger beroep.