Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
9 oktober 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 november 2016. De verdachte, geboren in 1990, heeft beroep ingesteld via zijn advocaat R.I. Takens. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van twee middelen die door de verdediging zijn ingediend.
Het eerste middel, dat betrekking heeft op de toepassing van de Vidgen-jurisprudentie met betrekking tot het ondervragingsrecht, werd door de Hoge Raad verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat dit middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen opwierp die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Het tweede middel betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De Hoge Raad oordeelde dat dit middel gegrond was, maar besloot dat er geen rechtsgevolg aan deze overschrijding verbonden hoefde te worden, gezien de opgelegde gevangenisstraf van acht weken en de mate van overschrijding van de redelijke termijn. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, en dit arrest is uitgesproken op 9 oktober 2018.