Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
6 februari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 22 juni 2016 is gewezen. De verdachte, geboren in 1983, is aangeklaagd voor medeplichtigheid aan diefstal door middel van braak. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat B.P. de Boer uit Amsterdam. In de schriftelijke verdediging is een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Op 6 februari 2018 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Het arrest is gewezen door vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in aanwezigheid van waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg. De uitspraak vond plaats tijdens een openbare terechtzitting.