Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
9 oktober 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 30 januari 2017 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1959. De verdachte had zich beroepen op afwezigheid van alle schuld, omdat hij meende dat hij onder de uitzonderingsgevallen van de Opiumwet viel, wat hem zou vrijstellen van strafrechtelijke vervolging voor het telen van hennep. De Hoge Raad oordeelt dat de rechter elke zaak op basis van de concrete omstandigheden moet beoordelen. Dit betekent dat de verdachte niet mocht vertrouwen op zijn eerdere ontslag van rechtsvervolging in een andere zaak, omdat dit niet automatisch betekent dat hij ook in deze zaak onder dezelfde uitzonderingen valt. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgt deze conclusie. Het beroep wordt verworpen, omdat het middel niet leidt tot cassatie en geen nadere motivering behoeft. De uitspraak is gedaan op 9 oktober 2018 door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker.