Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
2 oktober 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 9 maart 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1989, is in cassatie gegaan tegen de uitspraak van het hof, waarin hij werd veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie op basis van artikel 140, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, en voor medeplegen van gewoontewitwassen volgens artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat door advocaat G. Meijers is ingediend. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft op 2 oktober 2018 uitspraak gedaan. In de beoordeling van het middel heeft de Hoge Raad vastgesteld dat het middel niet kan leiden tot cassatie. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.