ECLI:NL:HR:2018:1824

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
17/03881
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering van ontucht door minderjarigen in Duitsland

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1947, was beschuldigd van het opzettelijk bevorderen van ontucht door minderjarigen. De feiten betroffen het vervoeren van twee minderjarigen naar een bordeel in Duisburg, Duitsland, waar zij seksuele handelingen ondernamen met een prostituee, terwijl de verdachte toekeek. De verdachte had de minderjarigen, waarvan hij wist dat ze minderjarig waren, met zijn auto naar het bordeel gebracht en de prostituee betaald.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de verdachte het plegen van ontucht door de minderjarigen had bevorderd. De verdediging stelde dat het initiatief tot de ontucht niet van de verdachte was uitgegaan, maar het Hof oordeelde dat 'bevorderen' in de zin van artikel 250 van het Wetboek van Strafrecht ook kan betekenen dat men behulpzaam is in hetgeen reeds door een ander besloten werd. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij het Hof's oordeel niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting.

De uitspraak benadrukt de betekenis van 'bevorderen' in de context van ontucht door minderjarigen en bevestigt dat ook zonder een actieve rol in het initiatief, iemand nog steeds kan worden beschouwd als bevorderder van dergelijk gedrag. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring van het bevorderen van ontucht door de verdachte voldoende was onderbouwd en dat het beroep op vrijspraak niet kon slagen.

Uitspraak

2 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 17/03881
IF/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 juli 2017, nummer 20/002545-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde opzettelijk "bevorderen" van het plegen van ontucht door een minderjarige, niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig het onder 3 subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaard dat:
"hij op of omstreeks 23 maart 2014, te Duisburg en Düsseldorf (Duitsland) opzettelijk heeft bevorderd het plegen van ontucht door een of meer minderjarigen te weten [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1997) en [betrokkene 2] (geboren op [geboortedatum] 1997), wier minderjarigheid hij kende, met een derde, te weten een prostituee in Duisburg, immers heeft hij toen en daar die [betrokkene 1] en die [betrokkene 2] naar een bordeel in Duisburg vervoerd met zijn auto en aldaar in zijn, verdachtes, tegenwoordigheid seksuele gemeenschap en orale seks laten hebben met een door verdachte betaalde prostituee."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt - met weglating van de voetnoten - op de volgende bewijsvoering:
" [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1997, verklaarde dat hij in de nacht van 22 op 23 maart 2014 samen met onder andere [betrokkene 2] en verdachte, met de auto van Düsseldorf naar een bordeel in Duisburg (beiden in Duitsland) is gereden. Verdachte bestuurde de auto. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waren samen met een vrouw in dit bordeel. Zij werden door een door verdachte betaalde prostituee gepijpt en zij hadden ook seksuele gemeenschap met de prostituee. Tijdens de seksuele handelingen tussen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en de prostituee keek verdachte toe. Ook [betrokkene 2] , geboren op [geboortedatum] 1997, heeft verklaard dat [betrokkene 1] en hij orale seks en seksuele gemeenschap hadden met een prostituee in Duisburg, terwijl verdachte toekeek. Ook hij verklaart dat de Nederlandse man de auto bestuurde waarmee ze zijn vervoerd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij - nadat hij gezamenlijk met [betrokkene 3] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in Düsseldorf gegeten had en hij de rekening daarvan had betaald - met hen in zijn auto naar een bordeel in Duisburg (Duitsland) gereden heeft, alwaar [betrokkene 1] en [betrokkene 2] seks hadden met een prostituee die daarvoor door verdachte werd betaald. Verdachte heeft toegekeken toen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] seks hadden met de prostituee.
Onder verdachte werd een agenda inbeslaggenomen. Op de eerste pagina van deze agenda stond bij persoonlijke informatie: ' [verdachte] , [a-straat 1] , [plaats] . In de agenda stond vermeld: ' [betrokkene 1] [geboortedatum] 1997 [0001] Thuis'. Verdachte heeft verklaard dat de inbeslaggenomen agenda zijn eigendom was en dat hij de notities heeft geschreven.
Tijdens de aanhouding van verdachte op 23 maart 2014 hoorde verbalisant [verbalisant] hem zeggen: "Hoezo, ze zijn niet allemaal minderjarig, er is er ook één 22". De drie inzittenden die verdachte vervoerde bleken te zijn:
- [betrokkene 3] , geboortedatum: [geboortedatum] 1992;
- [betrokkene 1] , geboortedatum: [geboortedatum] 1997;
- [betrokkene 2] , geboortedatum: [geboortedatum] 1997."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts onder meer het volgende overwogen:
"De verdediging heeft vrijspraak bepleit ter zake van de aan verdachte (...) onder 3 ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft de raadsman van verdachte - kort en zakelijk weergegeven – de volgende punten naar voren gebracht.
Uit alle verklaringen (...) blijkt dat het niet verdachte is geweest die naar het bordeel wilde, maar dat het initiatief kwam van [betrokkene 1] . Verdachte heeft het plegen van ontucht niet opzettelijk teweeg gebracht, maar ook heeft hij het niet bevorderd. De drie anderen hebben verdachte uitgenodigd en verdachte heeft zich uiteindelijk gewonnen gegeven en heeft vervoerd en betaald. De wet bedoelt met bevorderen 'aanzetten tot'. Dat heeft verdachte niet gedaan.
(...)
Onder 'bevorderen' in de zin van artikel 250 van het Wetboek van Strafrecht is, in overeenstemming met het spraakgebruik en tevens volgens de wetsgeschiedenis van dit artikel, te verstaan 'begunstigen, in de hand werken, behulpzaam zijn'. In casu kan naar het oordeel van het hof dan ook van 'bevorderen' worden gesproken, gezien de omstandigheden dat verdachte [betrokkene 1] en [betrokkene 2] vervoerd heeft naar het bordeel en aldaar de prostituee heeft betaald met wie [betrokkene 1] en [betrokkene 2] seksueel contact hadden, terwijl verdachte toekeek."
2.4.1.
De tenlastelegging onder 3 subsidiair is toegesneden op art. 250 Sr. Het in de tenlastelegging voorkomende begrip 'bevorderd' moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling.
2.4.2.
Art. 250, eerste lid, Sr luidt:
"1. Wordt gestraft:
1° met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie, hij die het plegen van ontucht door zijn minderjarig kind, stiefkind of pleegkind, zijn pupil, een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige bediende of ondergeschikte met een derde opzettelijk teweegbrengt of bevordert;
2° met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie, hij die, buiten de gevallen genoemd onder 1°, het plegen van ontucht door een minderjarige wiens minderjarigheid hij kent of redelijkerwijs moet vermoeden, met een derde opzettelijk teweegbrengt of bevordert."
2.4.3.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de vaststelling van het Wetboek van Strafrecht houdt omtrent deze bepaling onder meer het volgende in:
"Teweegbrengt of bevordert. Hij die teweegbrengt, is de causa movens; hij die bevordert, is behulpzaam in hetgeen reeds door een ander besloten werd."
(H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, deel II, 1881, p. 333)."
2.4.4.
Onder 'bevorderen' in de zin van art. 250 Sr is onder meer te verstaan het begunstigen dan wel in de hand werken of behulpzaam zijn (vgl. HR 19 januari 1914, ECLI:NL:HR:1914: 114, NJ 1914, p. 583 en HR 11 mei 1931, ECLI:NL:HR:1931:285, NJ 1931, p. 1049 ten aanzien van art. 250 (oud) Sr).
2.4.5.
Het Hof heeft, kort gezegd, vastgesteld dat de verdachte twee personen wier minderjarigheid hij kende heeft vervoerd naar een bordeel in Duisburg en aldaar een prostituee heeft betaald met wie deze personen seksueel contact hadden terwijl de verdachte toekeek. Mede gelet op de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis, geeft het op die vaststellingen gebaseerde oordeel van het Hof dat de verdachte aldus het plegen van ontucht door die minderjarigen heeft 'bevorderd', niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Voor zover het middel ervan uitgaat dat geen sprake kan zijn van het 'bevorderen' van het plegen van ontucht als bedoeld in art. 250, eerste lid aanhef en onder 2°, Sr omdat het initiatief tot het plegen van die ontucht niet van de verdachte is uitgegaan waardoor geen sprake is van een veroorzakende rol of het toepassen van overreding, berust het op een onjuiste rechtsopvatting.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 oktober 2018.