ECLI:NL:HR:2018:1822

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
17/03337
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak betreffende medeplegen poging tot zware mishandeling in jeugdinrichting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 6 juli 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1996, was betrokken bij een jeugdzaak waarin hij werd beschuldigd van medeplegen van een poging tot zware mishandeling van een groepsleider in een jeugdinrichting, zoals omschreven in artikel 302, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft op 2 oktober 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, onder nummer 17/03337.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling enkele belangrijke punten aangestipt. Ten eerste heeft het Hof in zijn nadere bewijsoverweging betekenis toegekend aan een e-mailbericht van de advocaat van de verdachte, terwijl dit stuk niet was opgenomen onder de gebezigde bewijsmiddelen. Dit roept vragen op over de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring die in de zaak is gebruikt. Ten tweede heeft het Hof geoordeeld dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn, wat een belangrijk aspect is in strafzaken.

De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De middelen die door de raadsman zijn voorgesteld, konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat dit geen nadere motivering behoeft, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

2 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 17/03337 J
EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 6 juli 2017, nummer 22/005239-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.D. Rijnsburger, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in het bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 oktober 2018.