Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De voorzitter deelt mede dat het hof het ervoor houdt, mede gelet op de door de raadsman bij schriftuur overgelegde stukken, dat de inleidende dagvaarding niet in persoon aan de verdachte is uitgereikt, alsmede dat er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte anderszins vooraf van de dag van de terechtzitting in eerste aanleg op de hoogte was.
De voorzitter stelt aan de orde dat uit de rapportage van de reclassering van 12 augustus 2014, betreffende parketnummer 09.766066-13, vonnisdatum 22 augustus 2013, strafoplegger politierechter Den Haag, kan worden opgemaakt dat er rond juli 2014 telefonisch contact is geweest tussen een reclasseringsmedewerker en de verdachte over de uitvoering van een werkstraf van 240 uren. De vraag is of dit een omstandigheid is waaruit voortvloeit dat de verdachte bekend was met het bij verstek gewezen vonnis van 22 augustus 2013, als gevolg waarvan zij niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, nu pas op 6 april 2014 (de Hoge Raad begrijpt: 6 april 2016) namens haar tegen dit vonnis hoger beroep is ingesteld.
De advocaat-generaal voert hierna het woord en vordert dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep wegens termijnoverschrijding.
De raadsman deelt mede dat zijn cliënte in juli 2014 niet door de reclassering op de hoogte is gesteld van het vonnis van 22 augustus 2013. In het telefoongesprek met de reclassering in juli 2014 is volgens zijn cliënte niet gesproken over het vonnis van 22 augustus 2013. Zij wist alleen van een openstaande werkstraf van 30 uren. Zij heeft gezegd dat zij een eventueel openstaande straf graag in België wilde ondergaan. Zijn cliënte heeft ook nooit een schriftelijk bericht van de reclassering ontvangen over de uitvoering van de werkstraf van 240 uren, zoals opgelegd bij vonnis van 22 augustus 2013.
De raadsman merkt daarbij op dat zijn cliënte tijdens haar verhoor bij de sociale recherche het adres heeft doorgegeven waar zij destijds in België woonachtig was. De reclassering heeft echter nagelaten om de correspondentie naar dit adres te sturen, met als gevolg dat zijn cliënte niet op de hoogte was van de werkstraf van 240 uren.
Voorts kan volgens de raadsman ook uit de overige stukken in het dossier niet worden opgemaakt dat zijn cliënte van het vonnis van 22 augustus 2013 op de hoogte is gesteld, zodat zij ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep.
Volgens de raadsman heeft hij zijn cliënte, naar aanleiding van de omzetting van de taakstraf naar voorlopige hechtenis, op de hoogte gesteld van het vonnis van 22 augustus 2013. Vervolgens heeft hij tijdig namens zijn cliënte hoger beroep ingesteld.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraadslaging.
Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek stelt het hof de raadsman in de gelegenheid het laatste woord te voeren.
De raadsman deelt mede dat zijn cliënt naar de ambassade van Nederland in België is gegaan en dat zij daar haar adres in België heeft doorgegeven. Haar uitschrijving in Nederland heeft echter later plaatsgevonden. De raadsman benadrukt nogmaals dat zijn cliënte door de reclassering niet op de hoogte is gesteld van het vonnis van 22 augustus 2013. Door de reclassering is tijdens het telefoongesprek in juli 2014 alleen medegedeeld dat zij nog een brief zou krijgen. Zij heeft nooit een brief over deze zaak ontvangen."