2.3.Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
- een appelschriftuur van de raadsman van de verdachte, onder meer inhoudende:
"Namens cliënt verzoek ik in hoger beroep de volgende getuigen te horen:
(...)
- Getuige [getuige 1], geboren op [geboortedatum] 1955 te [geboorteplaats] in Suriname, wonende aan de [a-straat 1] Den Haag;
(...)
Cliënt ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan het feit waarvoor hij door de Kinderrechter op 14 maart 2016 is veroordeeld.
Het is in het belang van de verdediging dat voormelde getuigen worden gehoord opdat nadere vragen kunnen worden gesteld omtrent het vermeende aandeel van cliënt bij het plegen van het ten laste gelegde delict. De verdediging is niet in de gelegenheid gesteld in eerste aanleg voormelde getuigen te horen om de betrouwbaarheid van hun verklaringen te toetsen.
Getuige [getuige 1] verklaarde dat zij de twee jongens zou herkennen die zij bij de woning aan de [a-straat 1] zag staan. De politie heeft echter geen (f)oslo/spiegelconfrontatie gehouden.
(...)"
- een proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, onder meer inhoudende:
"De voorzitter houdt voor dat de bij appelschriftuur opgegeven getuigen, op [getuige 1] na, bij de raadsheer-commissaris zijn gehoord.
De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
Ik heb mij niet schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal in vereniging.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging. De raadsman verzoekt bij deze gelegenheid om [getuige 1] als getuige te horen, voor zover het hof het primair dan wel subsidiair ten laste gelegde feit bewezen acht. In dat geval wenst de raadsman in de gelegenheid te worden gesteld om aan de getuige vragen te stellen over de herkenning van de verdachte en zijn rol ten tijde van het ten laste gelegde."
- het bestreden arrest, onder meer inhoudende:
"Voorwaardelijk getuigenverzoek
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om [getuige 1] als getuige te horen, voor zover het hof het primair dan wel subsidiair ten laste gelegde feit bewezen acht. In dat geval wenst de raadsman in de gelegenheid te worden gesteld om aan de getuige vragen te stellen over de herkenning van de verdachte en zijn rol ten tijde van het ten laste gelegde. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting de noodzaak daartoe betwist.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De raadsman heeft bij appelschriftuur niet verzocht om de getuige [getuige 1] te horen over de rol van de een of de andere jongen.
Het hof wijst het ter terechtzitting in hoger beroep voorwaardelijk gedane verzoek van de raadsman af. Uit de getuigenverklaring van [getuige 1], zoals afgelegd ten overstaan van de politie op 10 januari 2016, volgt dat zij een signalement heeft opgegeven van twee jongens. Die beschrijvingen hebben betrekking op de door hun gedragen kleding en hun lengte. Zij heeft echter niets verklaard over de herkenning van hun gezichten. Derhalve is het hof van oordeel dat - mede gelet op het tijdsverloop - door het achterwege blijven van het verhoor van deze getuige de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad."
- een proces-verbaal van de politie van 10 januari 2016, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Op zondag 10 januari 2016, omstreeks 20:10 uur, zat ik op de bank in mijn woonkamer aan de [a-straat 1] te 's-Gravenhage. Mijn keukenraam aan de voorzijde van mijn woning stond open toen ik buiten een geluid hoorde. Ik hoorde een soort van wrik geluid. Ik ben gelijk gaan kijken en zag buiten door mijn keukenraam twee personen staan. Ze stonden buiten op de begane grond. Ik zag dat ze voor de woning stonden aan de [a-straat 1] te 's-Gravenhage. Ik zag dat de twee personen het volgende signalement hadden:
Persoon 1:
- jonge man;
- getint;
- ongeveer 1.55 meter tot 1.65 meter lang;
- bruine jas aan.
Persoon 2:
- jonge man;
- getint;
- ongeveer 1.55 tot 1.65 meter lang;
- zwarte jas aan.
Ik zag dat de jongen met de bruine jas met een schroevendraaier stond te wrikken aan het raam aan de [a-straat 1] te 's-Gravenhage en dat de andere jongen met de zwarte jas op de uitkijk stond. Hij stond bij het toegangshek van de binnenplaats.
Ik vond dit heel verdacht. Ik heb toen gelijk de politie gebeld. Ik zag dat de twee jongens nog bezig waren toen ik belde.
Ik stond op een afstand van 20 meter toen dit allemaal gebeurde.
Ik ben niet brildragend en het was goed verlicht toen ik het zag.
Als ik de twee jongens nog zou zien dan zou ik ze nog herkennen."