ECLI:NL:HR:2018:1786

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
18/01854
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens niet voldoen aan procesinleidingseisen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door [eiser] tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het cassatieberoep was niet op de voorgeschreven wijze ingediend, namelijk niet langs elektronische weg, zoals vereist in artikel 30c lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarnaast voldeed de procesinleiding niet aan de eisen van artikel 407 lid 3 Rv, omdat er geen advocaat bij de Hoge Raad was aangewezen die [eiser] in het geding in cassatie zou vertegenwoordigen.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat deze verzuimen hersteld hadden kunnen worden door de procesinleiding opnieuw in te dienen met inachtneming van de vereisten. Echter, [eiser] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de verzuimen binnen de gestelde termijn van twee weken te herstellen. Dit leidde tot de conclusie dat [eiser] niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn cassatieberoep.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van procesuele vereisten in cassatieprocedures en de gevolgen van het niet tijdig herstellen van verzuimen. De Hoge Raad heeft de niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn cassatieberoep bevestigd, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

28 september 2018
Eerste Kamer
18/01854
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
t e g e n
STICHTING LEGER DES HEILS WELZIJNS- EN GEZONDHEIDSZORG,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Stichting.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak C/16/348294/HL ZA 13-199 van de rechtbank Midden-Nederland van 15 oktober 2014;
b. de arresten in de zaak 200.163.279/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 juli 2017 en 23 januari 2018.
Het arrest van het hof van 23 januari 2018 is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 23 januari 2018 heeft [eiser] cassatie ingesteld. Het cassatieverzoek is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn verzoek.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Het cassatieberoep is niet ingesteld op de in art. 30c lid 1 Rv voorgeschreven wijze, te weten door indiening van een procesinleiding langs elektronische weg. Ook voldoet de procesinleiding niet aan de eisen van art. 407 lid 3 Rv, nu daarin niet een advocaat bij de Hoge Raad is aangewezen die [eiser] in het geding in cassatie zal vertegenwoordigen. Deze verzuimen konden worden hersteld door dezelfde procesinleiding met inachtneming van de vereisten van de art. 30c en 407 lid 3 Rv opnieuw in te dienen. [eiser] heeft evenwel geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de verzuimen binnen twee weken te herstellen. Dit brengt mee dat hij in zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.E. du Perron en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
28 september 2018.