Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
28 september 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de beëindiging van een schuldsanering. De verzoeker, die in cassatie ging, had eerder een vonnis van de rechtbank Den Haag en een arrest van het gerechtshof Den Haag aangevochten. De rechtbank had op 15 september 2017 een vonnis gewezen in het kader van de schuldsanering, en het gerechtshof had op 5 april 2018 een arrest gewezen dat de verzoeker niet in zijn gelijk stelde. De verzoeker stelde dat hij niet voldeed aan de sollicitatieplicht vanwege arbeidsongeschiktheid, maar de Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel naar voren waren gebracht, niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verwees naar artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarin staat dat klachten die niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, niet verder gemotiveerd hoeven te worden. De Hoge Raad heeft het beroep van de verzoeker verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand zijn gebleven.