ECLI:NL:HR:2018:1779

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
17/04328
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vermogensbeheerovereenkomst en schadevergoeding door cliënt wegens verlies door bank

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een vermogensbeheerovereenkomst. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.H.M. van Swaaij, vorderde schadevergoeding van de bank, InsingerGilissen Bankiers N.V., als rechtsopvolger van Theodoor Gilissen Bankiers N.V., wegens geleden verlies. De centrale vraag was of de bank buiten het afgesproken mandaat had belegd en of er een causaal verband bestond tussen het handelen van de bank en het verlies van de cliënt. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waaruit blijkt dat de zaak al een lange juridische voorgeschiedenis heeft. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de eiser niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep van de bank werd niet aan de orde gesteld, omdat het principale beroep faalde. De Hoge Raad heeft de eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die zijn begroot op een totaal van € 8.775,34, vermeerderd met wettelijke rente indien niet tijdig voldaan wordt.

Uitspraak

28 september 2018
Eerste Kamer
17/04328
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij,
t e g e n
INSINGERGILISSEN BANKIERS N.V.,
als rechtsopvolger onder algemene titel van Theodoor Gilissen Bankiers N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. S.M. Kingma.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Theodoor Gilissen.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/13/570621/HA ZA 14-814 van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 2015 en 25 november 2015;
b. het arrest in de zaak 200.195.337/01 van het gerechtshof Amsterdam van 6 juni 2017.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser]
beroep in cassatie ingesteld. Theodoor Gilissen heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
De procesinleiding en het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [eiser] mede door mr. J.M. Moorman en voor Theodoor Gilissen mede door mr. C.J. Wiltink.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van het principaal cassatieberoep.

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu het middel in het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Theodoor Gilissen begroot op € 6.575,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiser] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
28 september 2018.