ECLI:NL:HR:2018:1766

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
18/00431
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake poging tot doodslag en mishandeling met betrekking tot bewijsvoering en ontvankelijkheid

Op 25 september 2018 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de Rechtbank Den Haag. De aanvrager, geboren in 1993, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden voor poging tot doodslag en meermalen gepleegde mishandeling. De aanvrager stelde dat er camerabeelden moesten zijn die hem zouden kunnen vrijpleiten, en dat twee getuigen zijn verklaringen konden bevestigen.

De Hoge Raad oordeelde dat de enkele mogelijkheid van het bestaan van gegevens die de aanvrager zouden kunnen vrijpleiten, niet voldoende is om de aanvraag tot herziening te onderbouwen. Volgens artikel 457, eerste lid, aanhef en onder c van het Wetboek van Strafvordering kan herziening alleen plaatsvinden op basis van nieuwe, door bescheiden gestaafde gegevens die niet bekend waren tijdens de eerdere rechtszitting. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten van artikel 460, tweede lid, en 465, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Daarom verklaarde de Hoge Raad de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk, waarmee de eerdere veroordeling van de aanvrager in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt het belang van substantiële en verifieerbare nieuwe gegevens voor het indienen van een herzieningsverzoek.

Uitspraak

25 september 2018
Strafkamer
nr. S 18/00431 H
EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank Den Haag van 15 februari 2016, nummer 09/837091-15, ingediend door H. Romeijn, advocaat te Rotterdam, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van 1. "poging tot doodslag", 2. en 3. "mishandeling, meermalen gepleegd" en 4. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen dan wel beschadigen" veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden en heeft daarbij tevens gelast dat de aanvrager ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.

2 De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.
Art. 460, tweede lid, Sv schrijft voor dat de aanvraag tot herziening de gronden dient te vermelden waarop de aanvraag berust, met bijvoeging van de bescheiden waaruit van die gronden kan blijken.
3.3.
In de aanvraag wordt als grond voor herziening slechts aangevoerd dat (kort gezegd) van de bewezenverklaarde poging tot doodslag en mishandelingen camerabeelden moeten bestaan die de aanvrager zouden kunnen vrijpleiten en dat twee personen de verklaringen van de aanvrager als getuige zouden kunnen bevestigen. Aldus wordt miskend dat de enkele mogelijkheid van het bestaan van gegevens die de aanvrager zouden kunnen vrijpleiten, geen gegeven is als hiervoor onder 3.1 vermeld. De aanvraag kan daarom - gelet op de art. 460, tweede lid, en 465, eerste lid, Sv - niet worden ontvangen.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 september 2018.