Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2 De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
25 september 2018.
Hoge Raad
Op 25 september 2018 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de Rechtbank Den Haag. De aanvrager, geboren in 1993, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden voor poging tot doodslag en meermalen gepleegde mishandeling. De aanvrager stelde dat er camerabeelden moesten zijn die hem zouden kunnen vrijpleiten, en dat twee getuigen zijn verklaringen konden bevestigen.
De Hoge Raad oordeelde dat de enkele mogelijkheid van het bestaan van gegevens die de aanvrager zouden kunnen vrijpleiten, niet voldoende is om de aanvraag tot herziening te onderbouwen. Volgens artikel 457, eerste lid, aanhef en onder c van het Wetboek van Strafvordering kan herziening alleen plaatsvinden op basis van nieuwe, door bescheiden gestaafde gegevens die niet bekend waren tijdens de eerdere rechtszitting. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten van artikel 460, tweede lid, en 465, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Daarom verklaarde de Hoge Raad de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk, waarmee de eerdere veroordeling van de aanvrager in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt het belang van substantiële en verifieerbare nieuwe gegevens voor het indienen van een herzieningsverzoek.