ECLI:NL:HR:2018:1765
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Verduistering van gehuurde steigermaterialen en de betekenis van wederrechtelijke toe-eigening
In deze zaak gaat het om de verduistering van gehuurde steigermaterialen door de verdachte, die in de periode van 1 augustus 2012 tot en met 8 augustus 2012 opzettelijk diverse steigermaterialen, toebehorende aan [A] B.V., wederrechtelijk heeft toegeëigend. De verdachte had een huurovereenkomst gesloten met [A] B.V. voor de huur van steigermateriaal, maar na afloop van de huurperiode heeft hij de goederen niet geretourneerd. De verdachte stelde dat de goederen gestolen waren, maar het Hof oordeelde dat hij geen aangifte had gedaan van deze diefstal, wat wel in de rede had gelegen. Het Hof concludeerde dat de verdachte vanaf het moment dat zijn huurcontract afliep, in gebreke was gebleven ten opzichte van de verhuurder, zonder een valide excuus aan te voeren. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over het begrip 'zich wederrechtelijk toe-eigenen' en oordeelde dat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen van de wet. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.