In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een verzoek tot opening van een rangregeling en de benoeming van een rechter-commissaris in het kader van insolventie- en executierecht. De verzoekster, gevestigd in België, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant en het hof, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De curatoren en andere betrokken partijen, waaronder Topshelf, hebben geen verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De klachten waren niet van dien aard dat zij nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft daarom het beroep verworpen en de verzoekster in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de curatoren, Topshelf en de belanghebbenden op nihil zijn begroot.
Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheren van de Hoge Raad, waarbij A.M.J. van Buchem-Spapens als voorzitter fungeerde. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in het kader van insolventie- en executierecht, en benadrukt de strikte eisen die aan cassatieklachten worden gesteld.